NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
FEUILLETON.
BINNENLAND.
HAAR KOZAK.
No 10.
Woensdag 3 Februari 1009.
Aoht-en-dertigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 0.75;
Franco per post door bet gebeele Rijk 1.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever O. J. SLOTHOUWER.
Bureau: Langestrnat 77. Telephoonno.69.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels f 0.50; iedere regel meer 7'I, Cent.
Advertentiën viermaal-geplaatst worden slecbts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte
Nederland en Venezuela.
Reuter seint uit Brussel:
In een vraaggesprek met de Chro-
nique vei klaarde dr. Paul, dat hij
zeer tevreden was over den uitslag
van zijn reis naar Nederland. Hij is
goed op weg om met de Neder landsche
rogeering tot overeenstemming te
komen. De geschillen tusschen beide
rijken zijn geheel uit den weg geruimd.
In beginsel heeft Venezuela toegegeven
aan den wensch van Nederland om
de Venezolaansche wateren voor de
Nederlandsche schepen open te stellen
Dr. Paul verklaarde voorts, dat
terugkeer van Castro naar Venezuela
onmognlijk is. De zaak omtrent de
watervooiziening van Caracas is bijna
opgelost, iiWij zijn vast besloten",
zeide dr. Paul, »om de grootst moge
lijke verzoeningsgezindheid ie toonen.
Wij willen het oude bestuur doen
vergeten en met de geheele wereld
in vrede leven.
De Venezolaansche afgezant, dr
Paul, is Zondag naar Brussel ver
trokken, van waar bij Maandag zijn
reis naar Parijs denkt voort te zetten.
De datum van zijn terugkomst hier
te lande is nog niet vastgesteld, daar
deze samenhangt met de ontvangst
van nadere instructiën en volmacht,
welke dr. Paul bij zijna regeeriog
heeft aangevraagd.
Op31 Jan. 1909 had ti-Rotterdam
in tTivoli" de 27e Algemeene Jaar
vergadering plaats van den Nieuw-
Malthusiaanschen Bond, goedgekeurd
bij Kon Besluit van 30 Jan. 1893.
De Presidente, Mevr. Rutgers Hoit-
sema, wees er in haar openingswoord
op, dat er tegenwoordig velen in den
lande zijn, die de openbaarheid gaarne
zouden willen belemmeren, hoewel
juist alléén door meerdere kennis op
sexueel gebied, betere toestanden kun
nen geboren worden. Hetin Amsterdam
aangenomen voorstel de Vries is dan
ook alleen te betreuren als een eerste
stap om de publiciteit te belemmeren,
maar beeft overigens op de werkwijze
van den N.-Malth. Bond geen invloed,
daar deze zich bij zijn propaganda
nimmer aan de daar gewraakte
onkieschheid schuldig maakt. Uit het
jaarverslag van den Secretaris Dr. J.
Rutgers van 's-Gravenhage, bleek,
dat het ledental dit jaar is geklom
men van 1793 tot 2029 leden en dat
vanwege het Hoofdbestuur behalve
4000 Ex. van het Orgaan van den
Bond: sHet Gelukkig Huisgezin",
8800 brochuies en 42000 blaadjes van
algemeene strekking zijn verspreid,
terwijl 4730 Middelenboekjes werden
verstrekt aan gehuwden, die dit ver
langden. Uit het verslag van den
Penningmeester Dr. J. de Vrij van
's-Gravenhage bleek, dat de rekening
lit jaar sloot met een batig saldo van
11. 307.79. De aftredende bestuursleden
Dr. Rutgers en Mevr. de Beer—Meijers
uit Amsterdam werden unaniem her
kozen. Daarna werd uitvoerig verslag
uitgebracht van den propaganda-arbeid
der verschillende Afdeelmgen in he"
afgeloopen jaar en van de zegenrijke
werkzaamheid van de deskundige
Medewerksters van den Bond, in de
verschillende deelen des lands ge
vestigd.
Des avonds had in hetzelfde gebouw
een openbare feestelijke bijeenkomst
plaats, aangeboden door deAfdeeling
Rotterdam van genoemden Bond, waar
verschillende voordrachten, ook muzi
kale, werden ten beste gegeven en
het publiek ten slotte verrast werd
door de opvoering van een oorspronke
lijk propagandastuk, een huiselijk
drama, dat ieder tot nadenken stemde.
Z. K. H. de Prins wordt heden
uit SchweriD te 's-Gravenhage terug
verwacht.
De Heer Mr. F. Pen, wethouder
en notaris te Baarn, heeft Zaterdag
onder zeer vele blijken van belang
stelling zijn 25 jarig ambtsfeest als
notaris gevierd.
Namens zijne vele vrienden weiden
hem door een comité bij monde van
den Heer Dr. W. J Voorthuijsen,
een leunstoel en portefeuille aange
boden.
Op een ijsschots in Zee.
Over de verleden week vermelde
gelukkige redding van vijftien Harder-
wijksche en drie Elburgsche visschers,
die op een ijsschots in de Zuideizee
waren afgedreven en die door de
postboot Minister Havelaar, na lang
zoeken, eindelijk zijn gevonden, vijf
kwartier stoomens ten westen van
Urk bevat de Prov. Ou. en Zw. Ct.
een zeer uitvoerig verslag, waaraan
wij alsnog het volgende ontleenen
De boot was om half elf uitgetrok
ken op verzoek van den burgemeester
van Elburg, den heer L. Mazel, die
geen pogingen onbeproefd heeft ge
laten om de menschen weer te vinden
en in alle richtingen langs de Zuider
zee liet seinen om, zoo mogelijk, ook
ter opsporing uit te gaan.
Het werd reeds namiddag vóór men,
na al maar toetende en fluitende be
zuiden Urk gekruist te hebben, de
visschers in den kijker kreeg en ben
over het ijs aan boord kon halen,
waar zij dadelijk brood en koffie kregen.
Om half acht was de boot te Kampen.
Op het bureau van politie weiden
de geredden eerst ontvangen, en, na
zich ter dege om een rondgloeiende
kachel gewarmd te hebben, konden
zij daar hunne hongerige magen vullen.
In enkele logementen hebben ze te
Kampen nog den nacht doorgebracht
om eerst wat op vei haal te komen
vóór ze huiswaarts keerden. Maar
van morgen zijn dan Hannes, Willem
en Jan Broekhuis naar Elberg en A.
Jansen Jz., P. Jansen Jz., KI. Jansen Jz..
J.Jansen Pz, J.Jansen Jz. B. Foppen Jz.,
J. Foppen Jz., G. Foppen Jz., K. Fop
pen Jz., G. Foppen Wz., G. Hannessen,
H. Schriever, K. Scbi iever, Jb. Schrie-
ver en A. Petersen Pz. per spoor naar
Harderwijk teruggekeerd.
Uit bet verhaal van den oudste der
drie vermiste Elburgers, Hannes Broek
huis. vermelden wij het volgende:
s'sMiddags om half twee gonge we
't ijs op voor de haven van Elburg.
D'er waren d'r een heele boel spiering-
visscherslui 't Zal zoo omtrent vijf
uur geweest zijn, toen wij aan de
touwtjes van de nette zage, dat er
werking in 't ijs kwam. Nou ware
we niet zoo ver van wal, omdat ik
altijd nog al voorzichtig ben, maar
het was eb, en dan is 't gevaarlijk,
en daarom liepen we dadelijk terug.
En jawel hoor, we konde d'r al niet
eens meer af-komme. Toen zij ik,
we motte een stuk afhakke en dan
daarop terugvare. Nou, toen we dat
scholletje klaar hadde, spronge d'i
waarachtig wel vijftien kerels tegelijk
op en de sleden waren er ook nog
op, van die zware sleden van een paar
honderd kilo, dus dat brak hè, we
waien haast verzope Toen ware we
al te ver, om er nog met scholletje
varen te kenne komme. Daar gingen
we. We waren er met z'n achttienen
op, vijftien Harderwiekers en wij drieën
uit Elberg. En wij liepe maar hard
en sloege elkander, en speulden
krijgertje, net als kleine kinderen, om
maar warm te blijve hè; want't was
merakel koud, en d'r was aardig wind
ook. De schol was langer dan breed,
'n uur in den omtrek, dus daar konne
we genoeg op loope en doen, hè. En
we zwaaiden met 't licb, maar 't gaf
niks.
«Eten h&dde we niet veul bij ons,
alleen een paar snêe brood en wat
spiering, want we ware van plan ge
weest om 10 uur weer huisopaan te
gaan. Maar we hadde toch geen trek.
Toen hebbe we de vier sleden op
mekander gezet, en de jongkerels zijn
daar wat in gaan made, en wij kropen
er om den wind dan achter, maar elk
oogenblik mosten we wijder opschuiven,
want 't ijs werkte telkens nog.
»We hadden ook 'n kompas en dat
hield ik dan wel eens voor een wak
en dan zei ik»Kijk, wij drijve terug",
om bullie blij te maken hé, dat ze
niet zoo benauwd zouden worre. maar
ze waren wel wijzer, ze zagge 't ook
wel.
»We dreve noordwestelijk uit, God
man, wat 'n nachie werd datWe
liepen en we sloegen maar om warm
te worden, 't Was lichte maan, maar
wat gaf 't, wat zou je er hebben
kenne zien. Och, as je eens wist wat
ik niet gesprakkezeerd heb. Hannes,
Hannes, zei ik, mó je nou nog ver
zuipen, nou je al zestig jaar ben.
Vader, zei m'n zoon, kiiet je? Wil
ik me uittrekken Mó-je nog wat goed
Ja, hij dacht maar an z'n vader. Hij
ken d'r ook beter tegen, hé. Hij het
meer warmte in z'n jonge lijf. Als
je eens wist, wat ik niet geprakke-
zeerd heb
»En toe 's morgens toen dreef eral
maar van dat ijs tegen onze schol
aan, en toe woue de Harderwiekers
gaan schaatsenloopen. Maar ik as
ouwe man, ik zei nee, verzuipe wil
ik niet. floe is 't met schaatseloope,
hè, je wil op gladde baantjes rije en
dat is juistement het gevaarlijkste.
Nee, ik zei. ik doe d'r niet an mee.
En toe hebben ze naar mij as ouwe
man geluisterd. Anders waren ze d'er
vast geweest, hoor.
»Pas tegen de middag hebben we
getoeter gehoord. We waren juist van
plan wat spiering te bakken op een
vuurtje van een slee gestookt. Toe
zei, ik jongens hou je stil, tot ik weet
van wat voor kant of dat getoeter
komp. En toe zijne we in de richting
geloope, en daar ha-je waarachtig de
Havelaar. Nou, toe ware we binne, hé?
»Och, ik had wel gedoch, datte we
d'r nog of zouden komme. Ik had al
tege de jongens gezegd, je zei zien,
dat Elburg ons wel komp helpe, om
dat die Harderwiekers zoo'n drukte
hadde over Harderwijk. Nou op de
boot hebbe ze 'took gezegd, dat
Elbuig 't zoo mooi bad gedaan. En
in Kampe daar ware ze ook eflectief
hartelijk, hoor.
»Ja, Elburg het z'n eige mooi ge-
houwe, hoor. Mó je begrijpe, dat een
Uit het Zweedsch
DOOR
SOPHIE ELKAN.
1)
Tora Hager volgde den geneesheer buiten het
vertrek.
„Wat dunkt u er van, dokter?"
„Nog altijd hetzelfde, lieve mevrouw. De licha
melijke toestand is niet vereigerd. Het is mogelijk
dat hij nog verscheidene jaren in leven blijft."
„Kan hij nooit beter worden?"
„Dat is hoogst onwaarschijnlijk."
„En hij kan vele jaren voort'even zooals nu
zonder in iets anders belang te stellen dan in eten
en drinkenhalf verlamd en buiten staat iets voort
te brengen dan onverstaanbare klanken Dat is
ontzettend.''
„Ja, het is een hard lot."
„Wat zullen wy met hem beginnen? Het valt
my moeielyk langer van huis te bly ven. Ik verlang
zoozeer naar mijn man en zoontje. Wij hebben
aldoor gewacht op eene verandering ten goede
of ten slechte Dit laatste woord ontsnapte
naai na een© korte aarzeling.
„Neen, wy staan om zoo te zeggen nog altijd op
hetzelfde punt. Het spreekt van zelf dat u niets
beters zoudt kunnen doen, mevrouw, dan uw vader
mede te nemen."
„Zou dat mogelijk zijn?"
„Ja, zeker. Wanneer zy't gij van plan te ver
trekken?"
„Ik zal heden aan myn man schrijven. Indien
hij van huis kan, zal hij ons stellig komen afhalen.
Het is ook geen lange reis, iets meer dan zeven
uren. Hij zou al lang naar Stockholm gekomen
zijn, als ik hem niet gesmeekt had dat te laten.
Ik maak er mjj ongerust over den kleinen Einar
geheel alleen aan de hoede der kindermeid over te
laten; maar het zou zeker heel moeielyk zyn zich
alleen met vader op reis te redden."
„Dat is onmogelijk I"
„Dat behoeft niets op aarde te zyn, beste dokter,
ofschoon enkele dingen heel lastig kunnen gaan."
„Ja; maar gy moogt er niet aan denken dit te
beproeven, gij zyt overspannen, reeds nu. Tot
weerziens, mevrouw; ik keer morgen terug."
De geneesheer sloot de deur. Zij was alleen ge
bleven. Van uit de aangrenzende kamer hoorde
men haar vader zijn „babababa" stamelen, het
eenig geluid dat hij nog kon voortbrengen, den
eenigen klank, al weken lang door haar van zijne
lippen vernomen. Het vertrek, waarin zij zich
bevond was groot en gezellig en vol licht, met
zyne witte gordijnen zonder donkere draperiën.
Het was de werkkamer harer moeder geweest en
alles stond nog op dezelfde plaats als gedurende
haar leven. De sofa's, stoelen en nog eenige andere
zware mahoniehouten meubels, stonden langs de
muren heen geschaard, zoo weinig mogelijk volgens
de eischen van den nieuwen tijd. Aan het eene
venster stond eene ouderwetsche naaitafel met
een voetstuk in den vi rm van een lier en een
rand van ingelegd hout langs het ivoren bord.
Aan een der zijwanden, boven een kleine, onbe
duidende damesschryftafel met gewelfde klep,
hingen twee portretten in olieverf van hare ouders
als jonge menschen; de moeder in wit bruidstoilet,
het haar glad over de ooren gestreken; de vader
statig en mooi, met de ietwat stijve en voorname
houding en den streDgen blik der donkerblauwe
oogen. Aldus had hij er lang uitgezien; zoo her
innerde zy zich hem van hare kinderjaren af: hy
was een man van den ouden stempel geweest en
Tora en de overige kinderen waren streng opge
voed geworden. Hare moeder was een toonbeeld
geweest van sty ve orde en de kleinen waren opge
groeid onder een heilzaam vreezen en beven. Onder
de portretten der ouders hingen eenige daguerreo-
typenmen kon moeilijk zien wie zy voorstelden,
zoolang men ze niet van den muur nam en op
eene bepaalde manier naar het licht wendde. Dan
kwamen vooral de gouden broches en oorringen
bijzonder goed uit; maar bleven de trekken en
uitdrukkingen nog steeds heel onbestemd. Het
grootste dezer portretten stelde Tora voor, hand
in hand met hare zuster Marie Louise en haar
broeder Erik, een aardig kereltje in een zwart
fluweelen kiel, dat op een tafel was gezeten. Marie
Louise was in Frankryk getrouwd, Erik zee-officier.
Dus bleef zy alleen over, om naar haar vader om
te zien.
Wat verder hingen de groote photografieen van
haarzelve, haar man en kind, die zij voor den zes
tigsten verjaardag harer moeder had laten maken.
Zij verschikte een weinig de klimopranken, welke
zich om al de portretten heenslingerden. De chineesch
porseleinen pot, waarin zij groeiden, stond op eene
houten console hoog tegen het venster aan. Zy
was eigenlijk naar het schrijfbureau geloopen, om
daaruit een schrijfportefeuille te nemen; maar zij
bleef voor de „portrettengalerij" staan en verdiepte
zich in de gedachte hoezeer het huis veranderd
was, waarin zy hare kinderjaren had gesleten.
Zy verlangde naar haar eigen dierbare woning
terug. Ten laatste nam zij inkt, papier en een pen
op en trad daarmede toe op de groote ronde tafel,
voorzichtig aan een der hoeken het kleed opslaande.
Zij wilde daar gaan zitten schrijvenwant zij had
reeds zoozeer genoeg van de herinneringen aan
haar kindertijd, dat zy het niet waagde zich neer
te zetten aan „moeder's schrijfbureau." De pen
opnemende, doopte zij dien in het kleine reisinkt-
kokerije.
Er werd aan de voordeur gebeld. De oude Stina
trad uit de slaapkamer van den zieke te voorschijn.
„Het is mijnheer Magnus," zeide zij, terwijl zij
het vertrek doorging„ik hoor het aan zyn schel
len."
Tora legde de pen neder. Ja, het was haar oom
zij moest haar brief laten rusten tot hij weer ver
trokken was.
Het duurde lang voordat hij zijn pelsjas uitge
trokken had, daarbuiten in de vestibule.
Tora rees overeind en trad den bezoeker tege
moet.
Wordt vervolgch.'