NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor do Provincie Utrecht.
Schetsen uit ie rectaal.
BINNENLAND.
filo. 88.
Woensdag 3 November 1909.
Acht-en-dertigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Leert elkaar verdragen.
J. P. METZGER Jr., Tuinarchitect.
Steniaweg ZEIST.
Aanleg van Buitenplaatsen, Parken, enz.
FEUILLETON.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 1 0.75;
Franco per post door het geheele Rijk f 1.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
Bureau: Langestraat 77. Telephoonno. 69.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7'/, Cent.
Advertentiên viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Op den heuvel boven Heilbron in
Wurtemburg ligt de ruïne van het
slot Weibertreu, waarvan de over
levering verbaalt ali volgt:
In het jaar 1140 belegerde keizer
Konrad 111 den burcht, op welken de
ingezetenen van het stadje gevlucht
waren. De keizer door de hardnekkige
tegenweer vertoornd, wilde toen de
veste tot overgave gedwongen was.
alles te vuur en te zwaard verdelgen.
Grootmoediglijk stond hij echter aan
de vrouwen der belegerden toe, haar
kostbaarst goed in veiligheid te
brengen en weg te dragen. En wat
deden die wakkere vrouwen nu? Zij
laadden zich hare mannen op den
rug en droegen hen zoo in het kamp
den belegeraar, van die, in goede luim
over deze zoo kloeke en trouwe list,
ook de mannen begenadigde ter wille
van de vrouwen.
Heel mooi en flink van die vrouwen,
doch de dichter Körner zei het naar
aanleiding van deze legende zoo juist,
véél moeielijket dan «dragen" is «ver
dragen" en wel in het bijzonder met
het oog op het huwelijksleven.
Men kan zich lateu scheiden als
het niet gaat, zeker!
Doch milhoenen gehuwden kunnen
of willen dit niet.
Zij kunnen niet, omdat daar hekken
staan van allerlei aard, die hun vlucht
beletten, of zij willen niet, omdat er
toch nog iets van liefde, of minstens
van genegenheid, gehechtheid, trouw,
plichtsgevoel tusschen hen bleef. Dus
schrijden of strompelen zij samen voort,
langs den eenmaal ingeslagen weg
en opdat zij niet in bet span zullen
loopen als kat en hond, opdat hun
samengaan althans dragelijk zij, blijft
voor hen beiden bet gebod: elkaar
verdragen. Er zijn idealen naar men
beweert, in romans, misschien ook
in werkelijkheid Zoet is 't er aan te
gelooven, bitter, er naar te zoeken.
Het zouden echten zijn, gelijkende op
twee droppelen regenwater beiden uit
den hernel gedaald en langs een
vensterruit samenvloeiende tot een
droppel. Maar in verreweg de meeste
gevallen zijn de beide droppelen van
verschillende materie, gelijk olie en
wijn, en zij vereenigen zich wel,
maar zonder zich ooit te vermengen.
Olie heeft hare deugden en hare
feilen al naar gelang van de plaats,
die zij vindt. Met wjjn is het volkomen
hetzelfde. Maar of men ze al giet in
dezelfde flesch, nooit gaan ze een
chemische, of zelfs maar eene mecha
nische verbinding aanen hoe lang
men ze in de flesch ook schudde, altoos
behouden zij hun neiging tot zelf
standigheid.
Olie blijft olie en wijn blijft wijn.
Individu blijft individu, en persoonlijk
heid blijft persoonlijkheid.
De man moet de vrouw, de vrouw
den man verdragenblijde verdragen,
omdat er liefde is en zedelijkheid,
maar verdragen toch.
Bezint eer gij begint, proeft voor
gij toehapt, zoo mogelijk maar
verlangt van deze aarde het boven-
aardsche niet.
Ziedaar stappen er twee in de
lotzware koets, die toch zoo luchtig
rolt op bare wielen, met strikken aan
de paardekoppen en een tuiltje aan
den zweep van den koetsier. Die
twee hebben zes maanden, twaalf
maanden met elkaar wat gevrijd
gedarteld, gedanst, gebeuzeld, gekust
en gekibbeld. Zij kennen elkaar juist
kort en juist lang genoeg, om elkaar
niet te kennen. Zij verschillen van
elkaar, in schier alles. Allereerst ver
schillen zij io de aanleiding in de
beweegkracht, die hen tot elkander
deed naderen. Zij verschillen van
elkander in sekse, in natuur, in karak
ter in temperament, in gevoelens, in
begeerten, in opvoeding, in ontwik
keling, in levensopvatting, in capaciteit
en in werkkring. Zij verschillen van
elkaar gelijk het zwarte laken pak en
de glimmende zwarte hoed des bruide
goms verschillen van het witte zijden
kleed en de gazen sluier der bruid.
En nu zou men durven verwachten,
dat die twee, voor een leven lang
aan elkander verbonden, zoo maar
ineens zouden samenvloeien als twee
droppelen water langs een glas? Dat
het niet tot botsingen en schuringen
tusschen hen zou komen op dien weg?
Dat niet ook nog indien er goed
heid tusschen hen is, en liefde een
dagelijksch parlementeeren en conce-
deeren, een aanhoudend schipperen
en bijleggen tusschen hen noodzakelijk
zoo zijn?
Zij moeten elkaar leeren verdragen,
wil het huwelijk, dat een betrekkelijk
goede maatschappelijke instelling is,
niet worden tot een absoluut kwaad.
Ter voorkoming van misverstand heb ik de eer te berichten, dat
mijne zaak gevestigd blijft Langestraat 48 en niet wordt opgeheven.
Mij beleefd aanbevelend, verblijf ik hoogachtend,
J. H. W. Auf dem BBINKE,
Modes,
Amsterdam Amersfoort.
Uit Apeldoorn schrijft men aan
het N. v. d. D.:
Z. K. H. de Prins laat in verband
met de nieuwe stallen eenige nieuwe
wegen aanleggen; o. a. van de nieuwe
schuine laan voor de nieuwe stallen
ten zuiden daarvan, welke weg loopt
door het zgn. Enkhout in het Konink
lijke Park naar den Hertenkamp,
gelegen tusschen den Apeldoornschen
straatweg en de Koningslaan.
Ook wordt een weg aangelegd van
achter de Koninklijke stallen door het
Enkhout naar de Koningslaan, welke
daar uitkomt op den grindweg naar
de Koninklijke boerderij en dan verder
doorloopt naar het Piins Hendrikpark
en naar Wiessel.
Deze wegen worden sintelwegen
en dé aanleg heeft ten doel een kortere
en gemakkelijker verbinding met de
nieuwe stallen, terwijl tevens afrijbrik
ken enz. niet meer vóór het Koninklijk
paleis behoeven te passeeren.
Prins Hendrik kwam heden voor
middag van het Loo naar Den Haag
lot het presideeren der hoofdbestuurs
vergadering van het Roode Kruis. Des
namiddags zal de Prins een gedeelte
van het jachtfeest van St. Hubert te
Raaphorst bijwonen.
De nonvlinderplaag.
In de jongste aflevering van het
Tijdschrift van de Ned. Heidemaat
schappij worden geruststellende mede-
deelingen gedaan over het voorkomen
der nonvlinders in 1909.
Wij lezen daar o. a.
«Wel hebben zteb in de door de
nonrups aangetaste bosschen bij Alphen
en Tilburg vlinders vertoond, maar
dit aantal was zéér veel minder dan
in het vorige jaar.
In de Tilburgsche bosschen was
het aantal vlinders zéér gering; men
zag er slechts enkele, meest manne
lijke exemplaren, die over het algemeen
klein van gestalte waren.
Het aantal vlinders, dat in de
bosschen bij Alphen gevonden werd,
was grooter; het talrijkst kwamen zij
voor in die gedeelten, waar de vreterij
in 1908 nog slechts gering was. Ook
hier zag men echter minder krachtig
gebouwde exemplareu dan in 1908.
Terwijl in 1908 de eerste vlinders
op 12 Juli uitkwamen, werden ze nu
eerst op 14 Augnstus gevonden, het
geen waarschijnlijk aan de ongunstige
weergesteldheid toegeschreven zal
moeten worden.
Het aantal door ziekten aangetaste
of met eieren van parasiteerende
vliegen belegde rupsen bleef gestadig
toenemen, vooral nabij Alphen vond
men onder de aangetaste boomen
steeds een groot aantal doode en
zieke rupsen op den grond liggen
bij Tilburg was dit aantal minder
groot, maar daar kwamen blijkbaar
veel meer parasiteerende vliegen voor.
In verband met het voorkomen van
slechts weinig vlinders en het steeds
toenemen van het aantal aangetaste
rupsen, werden in dit jaar geen
bestrijdingsmiddelen noodig geacht.
Wel werden vooral de randen van
het geteisterde gebied steeds nauw
lettend gadegeslagen, om, zoodra zich
eigens een grooter aantal vlinders
mocht vertoonen, onmiddellijk tot het
wegvangen daarvan over te gaaD, ten
einde eventueele uitbreiding van de
plaag te voorkomen. Ook dit bleek
echter niet noodig.
Op grond van een en ander kan
de gegronde hoop worden gekoesterd,
dat de nonvlinderplaag thans tot staan
is gekomen."
Het Nut.
1784—16 November—1909.
Den 16en Nov. zal de Maatschappij
tot Nut van 't Algemaen 125 jaren
hebben bestaan. Onderscheidene depar
tementen dezer over het geheele land
zoo nuttig werkende Vereeniging
herdenken in de volgende maanden
evenzeer hun 125-jarig jubilee.
door geheel Nederland.
Levering der versohitlende gewassen tegen BILLIJKE PRIJZEN.
„Borg".
Mr. Pecksniff.
Met hun drieën zaten ze in den hoek
van 't cafétje, aan tafeltje op wagge
lend krakende pootjes. De langste had
't zich makkelijk gemaakt, zwart dopje
heelemaal achter op het hoofd, beenen
uitgestrekt tot onder stoeltj e, waar Sam
op zat, door... Een arm om leuning
gekromd. Lurkend aan sigaarstompje,
waar gelige, vies muffige rook uit op-
kringelde. Met lodderige oogen moê
van het geld schacheren. Telkens geeu
wend met uitgerekte galmpjes, zoodat
een paar lui aan het leestafel tje zit
tend, al nijdig naar 'm hadden gekeken.
De tweede trommelde met z'n dikke
vettige vingers en rond rooie toppen
op het tafelblad. Staarde peinzend naar
buiten, zonder iets te zien. En numero
drie cijferde, krabbelde letters in een
notitieboekje. Telkens slurpend van z'n
biertje, dat ie dan weer met een harden
smak wegzette, z'n knevels met hand
rug reinigend van schuimvlokj es.
«Van Dam doet 't" zei Sam van de
lange beenen en het achterovergescho-
ven dopje «maar de borg moet prima
zijnIk heb hem gezegd, dat Jansen,
van de Achtergracht wel vijftigmaal
goed was voor 't bedrag, niks an
te doen I Jansen zit er toch al dik
genoeg in, zeit ie. Dank er voor Jansen.
En je mot voorzichtig met zoo'n vent
zijn, want als ie niet meer disconteeren
wil... Dwing hem maar..." Die van de
rond rooie vingertoppen knikte. Pre
cies, hij nam hem de woorden uit
den mond!... «Hij most 't weten, Yan
Dam, van het zaakie met..." Maar de
dophoed gaf 'm een knipoogje. Je kunt
niet wetenAls iemand 't hoorde..."
Ze kwamen nu met de koppen vlak bij
elkaar. De muf gelige rook van den
lange bracht zijn overbuurman aan 't
hoesten. Numero drie slurpte maar
slokjes bier. Veegde met z'n duim een
potloodcijfertje weg, na duimtop aan
tong te hebben bevochtigd. Ze fluister
den de twee anderen «Voor hoeveel
heeft Jansen nou, alles en alles, borg
geteekend?"
En nog zachter, tusschen hand en
lippen door, zei numero twee: «Vijf
mille acht..."
De dophoed wiegelde met het hoofd.
Zoog dik wolkje uit stuk-sigaar en
werd rood van de moeite om niet te
laten hooren, dat-ie lachte. Die van
het notitie-boekje liet z'n schoudertjes
lustig trillen... Keek eventjes met
oolijk gegluur op...
«Geen vijfhonderd bezit-ie" zei de
dophoed en snel liet-ie de gevaarlijke
woordjes verdrinken in z'n kop koffie.
Er was meer stilte van gepeins. De
dikke vingers trommelden, trommelden.
Toen klapte die van 't biertje zijn
boekj e dicht, dronk het laatste restantj e
uit z'n glas, schoof met energiek-
driftig rukje, naar de tafel toe... En
fluisterde een naam...
«Och!" zei de dophoed, met een
gezicht vanik geloof dat je gek
wordt...
Numero twee trommelde voort. VoDd
't niet eens de moeite waard om eenigs
aandacht te geven aan de opmerking...
«Als Jansen 't probeert, dan lukt 't
hem ook, wat ik je zeg. Alleen,
zie-je...
«Nou... alleen? De vrouw. Die is
pienter. Dat is een kwaaie..."
Toch begonnen de andere-twee, aan
het tafeltje, te smoezen over't geval...
Plotseling stond de dophoed op...
Tikte, met een kwartje den kellner...
Wenkte andere-twee de straat op. Zij
begrepen... Zulke dingen behandelt men
niet terwijl derden zitten te luisteren...
De mannetjes aan de leestafel keken
hem na. Hun oogen ontmoetten elkaar...
'n Fijn stelletje! zeiden ze... Kellner,
tegen buffet leunend, zwaaide met zijn
smoezelig servet, blies stofjes van z'n
vaal-vettig buisje. Glimlachte haast-
onmerkbaar... De baas woü eenmaal
niet, dat er over «klanten" gesmoesd
werd, woü van ieders centjes zooveel
mogelijk profiteeren. Zei, wanneer men
hem inlichting, of zoo, vroeg, «dat-ie
zich met andermans zaken niet be
moeide... Stond, ook nu, met norsch-
onverschillige oogen en strak gezicht
achter z'n buffet, heelemaal niet
reageerend op den indruk, door «fijn
stelletje" gemaakt op die in het lokaal
achter bleven...
Naast meneer De Bie zat de heer
K. Jansen Rzn., hekend, in zijn
buurt en een eind daarbuiten, als
iemand die stellig voor geen halve
ton uit den weg ging... En over hem
had zich, op de mollige leeren kussens
van het eersteraDgs-café neergevlijd
een lange, schrale figuur, in zwart
lakensch pak, met eeu hoogen-zije
op die 'm ietwat scheen te klemmen,
te drukken... 't Was niemand anders
dan die van de dophoed en de lange
beenen uit achterbuurt-cafétje,
thans gemetamorphoseerd in 'n stuk-
meneer...
Jansen Rzn. en meneer de Bie waren
vrienden... Kenden elkaar sinds jaren.
Tusschen hen was een zalvend-vredige,
rustig-soliede toon, van menschen, die
ver staan buiten 't gedruisch der we
reld...
't Was in den loop van het kwartier,
dat ze daar zaten al zeker drie
maal gebeurd, dat meneer de Bie naar
buiten keek, door de dikke, glanzende,
fraaie spiegelruiten heen... En wan
neer hij zich half-omwendde, dan ont
moetten, telkens de oogen van de twee
anderen eikair... met iets erin van:
«'t Schiet op... Je zult zien, 't gaat...
Waarna er iets vreugdigs speelde op
hunne gelaatstrekken, over mooi-
zaakje, dat ging marcheeren... Ik zou
er voor bedankenzeide lange zwart-
lakensche, en met driftige tikjes
klopte hij asch op het bakje «een man
als meneer hier... Een ontwikkeld
man... Een knap man... Waar iedereen
den hoed voor afneemt... Die, moet
zich in de wereld bewegen..;