NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
HET SNEEUWKIND.
1*0. 103.
Vrijdag 24 December 1909.
Acht-en-dertigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG
HET KERSJFEEST.
DE WEEK.
FEUILLETON.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad f 0.75;
Franco per post door het geheele Rijk 1.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
Bureau: Langestraat 77. Telephoonug. 09.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
In een onaanzienlijke plaats, Beth
lehem genaamd, werd Hij geboren,
wiens optreden een keerpunt in de
geschiedenis der wereld brengen zou.
Wie zou het gezegd hebben, dat in
die schamele doeken, zoo'n groot
geschenk aan de wereld gegeven was,
dat in die kribbe zich een wereldrijk
verschool, dat een wereldzegen worden
zou? Ja, in Israël is toen een zonne
opgegaan, die straks ook den heidenen
tot een licht zou worden, een zon in
wier stralen wij ons beden nog
koesteren en wier vriendelijk licht
met steeds helderder glansen schijnen
zal, tot in lengte van dagen.
Zie rond in de wereld des geestes
en gij zult bemerken, dat van voor
19 eeuwen de werking kan worden
waargenomen van dien machtigen,
heiligen, goddelijken geest die in Jezus
Christus was, wieus geboortefeest door
de gansche christenheid gevierd wordt.
Hebben de Christenen door alle
tijden heen, bet getoond, dat zij nog
o! zoo weinig begrepen van hetgeen
door den grooten Meester was ge
predikt geworden, toch werkte die
geest in de wereld voort en deed de
duisternis plaats maken voor Zijn licht.
Wij behoeven u slechts te herinneren
aan de barbaaischbeid der middel
eeuwen, waaVvoor is in de plaats
gekomen het zooveel zachtere leven,
waarvan wij thans genieten; aan de
menschelijkheid die thans spreekt uit
de wetboeken in stede van tijger
achtige wreedheid van voorbeen aan
de afschaffing der slavernij, aan, doch
waar zouden wij eindigen als wij
alles moesten opsommen, dat in der
eeuwen loop, door dien geest der
liefde, al is gewijzigd geworden en
ook nog gewijzigd worden zal.
Of staan niet in onzen tijd, onder
allerlei richtingen, mannen op, die
vrij van alle egoïsme bun leven willen
wijden aan bet geluk hunner mede-
menschenIs bun woord geen woord
van vrede en liefde, te midden van
den hartstochtelijken strijd, rondom
ons. O, voorzeker eens zal in alle
hutten, aan allen die lijden en wan
hopen, de blijde boodschap verkondigd
worden, niet alleen van het welbehagen
Gods in den mensch, maar ook dat
hun aardsche lot zal verbeterd worden.
En aan de machtigen zal gepredikt
worden minder hebzucht en meer
rechtvaardigheid tegenover hunne
arme medebroeders en een opwekking
tot opoffering en zelfverloochening
ten bate van het algemeen welzijn.
En als uit den strijd onzer dagen een
nieuwe periode zich ontwikkelen zal,
zonder bloedige geboorteweeën, dan
is het wederom dezelfde geest, wien
wij zulks danken mogen en die over
eeuwen heen het vriendelijk bevel
gedragen heeftniet door kracht of
geweld, maar door Mijnen geest zal
het geschieden.
Vrede op aarde! Er zijn er die
haar zoeken in éénheid van leer, in
een zelfde belijdenis. Zij maken den
vrede des gemoeds afhankelyk van
het al of niet voor waar houden
gelooven van hetgeen menschen
die feilbaar waren, als waarheid vast
stelden. IJdel streven om vrede te
vinden, bij anderen vrede te wekken
door bet aannemen eener vastgestelde
waarheid
Vrede op aarde, vrede in samen
leving in het buisgezin is een gevolg
van ons bandelen. Doen wij wat plicht
en roeping van ons eischen zijn wij
jegens iedereen welwillend behande
len wij anderen, gelijk wij door hen
behandeld wenschen te wordenzijn
wij in teder opzicht eerlijk en men-
scbelijk, dan zal vrede ons dee! zijn
Vrede op aarde! Dat woord zal
weer op dit Kerstfeest in de tempels
der Christenen weergalmende gods
dienstige scharen zullen het als zege
lied aanbeden en .teruggekeerd
in hunne woningen zullen de men
schen zich beijveren om het schoone
Kerstwoord ook in het leven te
openbaren. Mocht dat zoo zijnDan
immers kon er eerst naar waarheid
getuigd worden, dat leer en leven
één zijn. 1
Vrede op aarde! Ja, hij wordt meer,
in meer gevonden dan voorheen. Maar
nevens dien vrede is er ook strijd.
Verre, zeer verre is het er nog van
verwijderd, dat er overal vrede op
aarde is.
Toch, en dat is een bemoedigend
verschijnsel, het aansporen tot strijd
heeft niet steeds de gewenschte
gevolgen. Het besef van roeping en
plicht, de liefde tot vrede, tot den
naaste, leeft en heerscht daartoe reeds
te krachtig in de menschen.
Vrede op aarde! Heerlijk woord,
maar dat niet begrepen wordt zoo
lang men niet geleerd heeft voor
anderen te leven.
Waar hel eigenbelang het richt
snoer des levens is; waar men alleen
aan zich zeiven denkt, daar kan geen
vrede wonen.
Moge de viering van het blijde
Kerstfeest ons allen weer versterken
in de' overtuiging dat wij geroepen
zijn elkaar in den levensstrijd te
steunen.
«Alles tot één," galmt uit Bethlehem
ons tegen en al woelt nog de zelf
zucht, al verblindt nog de waan, al
verdeelt nog de baat, al brandt nog
het twistvuur, wij wanhopen niet.
Het kind in de kribbe moet opwassen
tot man, zoo moet ook de Christen
heid van kinderlijke zwakheid rijpen
tot mannelijke kracht.
Alles tot één. Ja, zij zullen vallen
de scheidsmuren die de mensch van
de menschheid verwijdeid houden.
En daarvoor komt U de hoogste lof
toe en dank, Jezus van Nazareth, die
ons zijt tegemoet getreden met den
broedergroet en die tot de kinderen
der menschen het schoone woord hebt
gesproken: Hebt elkander lief. Uw
leven der liefde eindigde aan een kruis,
dat een symbool dier liefde is geworden
en waaromheen eens heel het mensch-
dom zich scharen zal.
Met Uwen geest bezield is het ons
mogelijk lief te hebben en te arbeiden
Den Haag, 22 Dec. 1909.
Alle wapens, geloof ik wel, waren
vertegenwoordigd op de eivolle tri
bunes, Maandag jl., op de gereser
veerde en de verdere. Geschitter van
officiers-uniformen, en ook tamelijk
veel elegante wintertoiletjes van dames,
die «nu toch al zóóveel gehooid had
den" van die sociaal-democraten bij
de Begrooting van Oorlog, dat ze er
toch heüsch eens 't hare van moesten
hebben... Om op bet eerstvolgende
»five o'clock" of »jour" bab
beltje interessante dingen van te kun
nen vertellen. Op de publieke tribune,
tusschen de grauwe tinten van al
de npolitiekjes", een sergeant-
majoor, mao van «Ons Belang", bezig
om ijverig notities te maken... Want
ook dit Oorlog-debat stond, althans
in den aanvang, in het teeken der
«Bonden"!
Aan de groene tafel, in ruim zwart-
lakensch pak, minister Cool met een
vleezig gelaat, wit kneveltje, witte
borstelharen, dat een onbewegelijk
masker lijkt. Hetzij de heer Ter Laan
zijne gewone, dorre kalmte verlaat
en dusdanig tegen bet leger, met al
den aankleve van dien, gaat uitpak
ken, dat de voorzitter hem herhaal
delijk in de rede moet vallen, of wel
dat kapitein Van Twist, schild en
speer grijpt, het denkbeeldige gepant
serde strijdros bestijgt, een stem
opzet, zóó geweldig, dat, «Algemeen
Belang", en alle verdere, lichtelijk-
rossig gekleurde, licbtelijk-recalcitrant
aangelegde militaire corporatiën er
op hunne grondvesten van moesten
sidderen en schudden...
Minister Cool kijkt den geachten-
spreker met zijn gelaat van onbewe
gelijke trekken aan, maakt nu en
dan eene notitie, of ookeene aller
hoffelijkste buiging voor dezen of
genen afgevaardigde, die Z. Exc. komt
storen... Verraadt door niets, wat er
op den bodem zijns harten omgaat...
Dat de beer Ter Laan dezen minis
ter «meer militair" vindt dan neen
van zijne voorgangers", en er het
gansche zonden-register, 't welbe
kende, op liet volgen: wij weten het.
't Was de oude, eeuwige strijd
zoo menigmalen aanschouwd tus
schen den »snorrebaard" (zooals
dr. Kuyper het militairisme van ouden
stempel eens teekende) en moderner
begrippen, welke laatste door de soci's
worden aangedikt, of «opgeblazen",
hoe men wil. De sergeant-majoor
op de publieke tribune zat met
razende snelheid te pennen. De ge
laatstrekken van diverse officieren in
loges en op kleine-tribune vertoonden
spottende grimlachjes.
Toen kwam kapitein Van Twist,
speciaal over het moderne, militaire
vereenigingsleven. En wel mag 't eenige
verwondering wekken dat de voorzitter
geen aanleiding vond om de afge
vaardigden, die zijn galmenden preek
toon, z'n driekwart-verslinden van
woorden joelend nabootsten, den
braven kapitein luidkeels stonden uit
te lachen, niet ook een klein tikje
presidiale censuur toe te dienen... Het
ongeluk is, dat kapt. Van Twist's
manier dat pathos, dat gezwollene
onweerstaanbaar werktoplachtspieren,
ook van den trouwsten paladijn des
«snorrebaards. Wat dan ook door tal
van «loyale" glimlachjes werd ver
tolkt...
Ontkennen kan geen bezadigd en
redelijk-denkend mensch dat op de
wijze, den toon, waarop corporatiën
als «Ons Belang" zich uitlaten over
hunne positie tegenover de militaire
autoriteiten, heel wat valt af te dingen.
Ook hij, die erkent dat deze menschen
door velerlei van kleinzielige vitzucht,
van «zoekerij", van machtsmisbruik
der «hooge oomes" verbitterd zijn,
zal moeten toegeven dat de «ton,
qui fait la musique" van deze Bonden
nóch uit bet oogpunt van verstandig
beleid, nóch uit dat van welbegrepen,
onmisbare discipline te prijzen valt!
Uit kapitein Van Twist's rede stip ik
Eene Hongaarsche Kerstvertelling.
(Vrij naar het Duitsch).
In een dorp woonde een arbeider,
Johan genaamd met zijne vrouw Marie.
Zij waren al heel lang getrouwd,
hielden veel van elkaar, maar hadden
tot hun spijt geen kinderen. Klaar
blijkelijk was dit de wil des hemels,
en in dien wil, dachten zij moet men
berusten.
Op zekeren winterdag waren de
kinderen uit het dorp op het land
aan het spelen. Na een poos al lachend
en dartelend heen en weer geloopen
te hebben, besloten zij een sneeuwpop
te maken. Johan en Marie zaten er
voor hun raam naar te kijken.
Op eens zeide Johan:
Laten wij ook eens een sneeuwpop
maken
Hé ja antwoordde Marie, hoewel
we niet jong meer zijn, kunnen wij
nog wel spelen. Maar laten wij dan
geen man, maar een kind van sneeuw
maken.
Dat is goed hernam Johan.
Hij zette zijn muts op en ging met
zijne vrouw in den tuin en beiden
modelleerden van sneeuw eerst beenen
en armen, toen het lijf en eindelijk
het hoofd.
»Goed geluk met uw arbeidzeide
een voorbijganger tot hen.
"Dank uzeide Johan.
"Geluk behoort bij alles,"zeide Marie.
"Wat maakt ge daar?" hernam de
voorbijganger.
Wel, dat ziet ge immers een
snijegurka (sneeuwkind).
In den bal sneeuw, die het hoofd
moest verbeelden teekende Johan een
neus, een kin en twee oogen, en juist
toen dit gedaan was, O wonder, zie
daar begon het beeld van sneeuw te
bewegen, van den mond ontglipte
een lichte zucht, de beide oogen
schittterden en de lippen glimlachten.
Groote God! is het mogelijk!
riep Johan terwijl hij een kruisje sloeg.
Het sneeuwkind draaide het hoofd
naar hem toe. Het leefde werkelijk.
Het bewoog de armen en beenen als
een bakerkindje.
O, Johan! riep Marie, terwijl
zij met vreugde het kind in hare
armen nam God heeft eindelijk
onzen wensch gehoord.
Een lief, klein meisje ontdeed zich
van de sneeuwvlokken, gelijk een
kuiken zich ontdoet van hare eierschaal.
O, mijn lieve, mijn mooie snijegurka
riep Marie uit, de levende lieveling
omhelzende, waarnaar zij zoo lang te
vergeefach had gewenscht en die haar
op eens op zulk een wonderlijke wijze
gegeven was.
Zij droeg stralend van geluk haar
schat naar haar huisje, terwijl Johan
haar in gelijke verrukking volgde.
Snijegurka groeide bij het uur en
werd hoe langer hoe mooier. Johan
en Marie konden hun nieuw kind
niet genoeg bekijken en in hun huisje,
onlangs nog zoo doodsch en stil, was
het nu levendig en vroolijk. De meis
jes uit het dorp kwamen telkens eens
naar Snijegurka zien. Zij speelden met
haar als met een pop, kleedden haar
aan, spraken met haar, zongen haar
liedjes voor, en leerden haar alles
wat zij zeiven wisten.
Snijegurka was bijzonder schrander
en leerde alles zeer gemakkelijk. In
den loop van den winter werd zij
zoo groot als een meisje van 13 jaar,
zij praatte heel verstandig en haar
stem was zoo liefelijk, dat het een
genot was haar aan te hooren. Het
was waarlijk een zacht en lief kind,
gezeggelijk en hartelijk, maar er lag
een sneeuwkleed over haarheur haar
geleek op vlas en haar oogen waren
blauw als vergeetmijnietjes. Hare
wangen hadden geen enkel [schijntje
rozenrood, want zij had geen droppel
bloed in de aderen. Toch was zij
zoo mooi, dat, had men haar eens
gezien, men weer verlangde haar
te aanschouwen, ook had men
plezier in haar vroolijkheid. Iedereen
hield van haar. Marie had groote
liefde voor haar opgevat en zeide
dikwijls tot Johan: Wat heeft den
hemel ons op onzen ouden dag geluk
kig gemaakt! Ja antwoordde Johan
laten wij er dankbaar voor zijn.
Doch in dezen wereld is het geluk
niet van langen duur en de droef
heid sluipt overal binnen.
Van lieverlede ging de lange winter
voorbij. De zon begon de aarde te
verwarmen. De sneeuw smolt, het
gras werd groende leeuwerik kweelde
in de lucht en de jeugdige dorpelin
gen zongen hun lentelied:
Lieve lente, hoe zijt gij zoo terug
gekeerd Op een egge of op een ploeg
De vlugge en vroolijke Snijegurka
werd op eens droefgeestig.
Wat scheelt er aan mijn kind?
vroeg Marie haar omhelzende zijt
ge ziek? Ge schijnt niet zoo gelukkig
te zijn als ge vroeger waart?
En Snijegurka antwoordde
Neen, mij scheelt niets.
De sneeuw was geheel gesmolten.
De lucht was warm. In de tuinen en
op het veld ontloken de geurende
bloemen. In het bosch weergalmden
de melodiën van den nachtegaal en
andere vogels. De geheele natuur had
een nieuwe bekoorlijkheid gekregen.
Snijegurka werd hoe langer hoe meer
bedrukt. Zij ontweek hare vriendin
netjes. Zij poogde de zonnestralen
te ontloopen en verborg zich als
de witte hagedoorn onder de hoornen.
Zij wilde alleen spelen onder een
groenen wilgeboom, dicht bij een
beekje, waar zij hare handen besproei
de. Ook zocht zij aanhoudend schaduw
en koelte, 's Avonds of als het regende
was zij het vroolijkst. Wanneer de
wolken zich samenpakte en het hagelde,
verheugde Snijegurka zich bij het zien
vaD koude hagelsteenen, gelijk een
ander zich bij het zien van parelen
verheugt, maar wanneer de brandende
zon weer begon te schijnen, leed zij