NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
FE I I LEKTUY
EEN VLUCHT.
No. 1.
Zaterdag 1 Januari 1910.
Negen-en-dertigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG
NIEUWJAAR.
Veel heil en zegen in 1910!
DE WEEK.
Klaxiaa. 2xz£icïxa,ëlis.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15;
Franco per post door het geheele Rijk 1.25.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
Bureau; Langestraat 77. Telephooiuig. 69.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 71/. Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend,
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
De menschheid heeft behoefte om
op een der mijlpalen in het leven
even te rusten en den blik achter
waarts te werpen.
Wanneer Sylvester in het midder
nachtelijk uur zijne twaalf slagen doet
hooren voelen wij. allen iets als van
een heilige ontroering In elke familie
kring worden in een jaar wonden ge
slagen, welke zich bij de wisseling van
het jaar weder doen gevoelen. Doch
ook het geluk, de zegen in eiken kring,
in een jaar tijds ondervonden, worden
op zulk een tijdstip herdacht.
Voor vele menschen moge het jaar
1909 moeielijk en zorgvol zijn geweest;
er komt op den laatsten dag van het
jaar allicht een klein lichtje der hoop
schijnen dat het jaar 1910 beter zal
zijn. Men wenscht elkaar tenminste
het beste toe en tracht met nieuwen
moed te beginnen, gedachtig aan de
woorden van den grooten De Genestet:
Werken en denken en leeren is 't leven,
Arbeid en roeping en edele strijd
De eeuwigheid vraagt naar den vrucht van den tijd
Divazen, die 't rustloos, gedachtloos vergeten,
Dn pas te laat aan het einde der baan
De ernst van het ijdcle leven verstaan.
«Rust een weinig!" willen wij een
ieder in dezen gejaagden tijd toeroepen
en overdpnkt den weg des levens.
Hebben wij van 1909 afscheid ge
nomen niet een blijmoedig hart met
dankbaarheid bezield jegens den Gever
voor al het goede, dat wij in het af
geloopen jaar hebben ontvangen? hui
zende hei itmei ingeri dagen bij de wis
seling van den jaarkl ing in ons op en
gaan ons geestesoog vont bij
Wij hebben tianen gestort, doch ook
blijde lachjes gezien; eris gegeesseld,
doch ook veel liefde gegeven en veel
liefde ontvangen. Ieder heeft zijn deel
gekregen van het kruis met rozen dat
's levens lot is.
Met dankbaarheid hebben velen
zeker afscheid genomen van het oude
jaar Daaibij denken wij in de eerste
plaats aan ons dierbaar Vorstenhuis
voor wie het jaar 1909 onvergetelijk
zal blijven daar de zoo lang verwachte
«blijde verwachting" tot vervulling
kwam en geheel bet Nederlandsche
volk van de Schelde tot de Dollart in
één jubelkreet aan die gevoelens van
dankbaarheid uiting gaf.
Het jaar 1909 is dood; leve 1910!
Wat zal 1910 ons baren? Meteen
sluier is de toekomst voor ons ver
borgen. Zullen wij eene goede gezond
heid behouden en dezelfde blijven op
geestelijk en maatschappelijk gebied?
Zullen wij soms dierbare betrekkingen
naar de laatste rustplaats moeten
brengen? Wij weten hiervan niets af
en dit is voorzeker goed ook. Iets
weten wij n.l. dat de deugd loon zal
vinden en het kwaad een wreker, en
zonder deugd is geen geluk.
Ook weten wij nog, dat vele van de
dingen die komen zullen bijna geheel
afhankelijk zijn van onze eigen hande
lingen. Veel leed wordt ons aangedaan
door eigen schuld en dat moet ons
aansporen om de lendenen omgord en
de kaarsen brandende te houden. Wan
neer wij in de toekomst blikken stemt
niet alles tot vreugde. Immers, wij zien
om ons heen een voortdurende ellende
en eene in angstige mate zich uit
breidende werkeloosheid. Allerwegeis
het oog op deze fel striemende kwaal
des tijds gericht en zeer veel wordt er
alom gedaan om den werkloozen door
bijdragen in staat te stellen het leven
zoo dragelijk mogelijk te maken.
Moge ook in dit opzicht 1910 een
verandenng ten goede biengen!
Is er vrede tusschen vorsten en vol
keren? Tieurig en nog eens treuiig is
het met den viede gesield. Hoeveel is
er in de laatste vijftig jaren niet ge
vochten? Naar alle windstreken het
gelaat wendende kan men in gedachten
den blik vestigen op een plekje der
aarde waar beschaafden tot de landen
gewapend elkaar naar het leven ston
den, waar sterkeren de zwakken onder
drukken en uitzogen. De mensch wil
geen viede, hij kent geen vrede en dat
komt, omdat het hem aan liefde ont
breekt aan reine, zelfopofferende liefde.
Worde dan ook in 1910 die liefde wat
meer betracht!
Laten wij in weerwil van de donkere
wolken bemoedigd het nieuwe jaar
intreden en niet doen als zij die geen
hoop hebben.
Vooruit moeten wij den weg op, die
leidt tot alles, wat goed, edel, waar
en schoon is. Toegerust met een ijzeren
wil zullen wij trachten den goeden
strijd te strijden.
Wij besluiten dan ook met de oude
en goede gewoonte en wenschen onze
lezeressen en lezers:
Tweede Kamer.
29 December.
Het geweldige «Nickerie-conflict,"
dat dreigde meer dan ééne «antithese"
wakker te roepen, is dan bijgelegd.
Wanneer de afgevaardigde voorEmmen
zich nu Donderdag-avond bad laten
gezeggen en de heeren niet in de
woelig-onbekookte stemming waren
geweest van eene Kamer, die bunkert
naar het oogenblik van «huis-toe,
wel dan zou 't immers alles op
rolletjes gegaan zijn..! De minister
heeft een scheutje water bij z'n wijn
geplengd; ds. Roessingh ook. aldus
is het «slappe grogje" ontstaan, dat
de heeren in figuurlijken zin. op de
valreep dronken... De 15000 blijven
op de Begrooling van Suriname staan,
edoch de minister behoudt vrijheid
van handelen, d.w.z. het geld mag
voor een predikant öf voor een hulp
prediker worden besteed, naar om
standigheden. Onder die conditiën
werd de pais beklonken en raakte de
zaak uit de wereld. De heer Troelstra
vroeg intusschen over het geheele
artikel hoofdelijke stemming, en dal
was volkomen consequent: de vijf
aanwezige soc.-democraten konden dus
«getuigen" tegen het principe en de
heer Duys was ditmaal absentmengde
daardoor geen dissonant in hot tegen
stemmen zijner partijgenooten.
Ware 't niet zulk eene heel-excep-
tioneele zitting geweest, de heeren
hadden allicht aan het redekavelen,
om niet te zeggen kibbelen, geraakt
De heer Lohman bestreed hetamende-
ment-Roessingh vinnigjes genoeg, en
de president hief reeds, in arren moede
de handen ten hemel, doodsbenauwd
dat men weer aan het «redevoeren"
zou gaan. Over de vraag, of de geeste
lijke belangen te Nieuw-Nickene nu
al of niet met medewerking van een
predikant, die voor doop en avond
maal nu en dan «eventjes" uit Para
maribo overkomt, met een hulp
prediker tot hun recht kunnen komen,
dan wel of, zooals ds. De Visser op
den voorgrond stelde, 't «hemelsbreed
verschil" tusschen een dominé en een
godsdienst-onderwijzer niet uit het
oog mag worden verloren; men ver
gunne mij deze quaestie te laten rusten.
De heer Hugenholtz had vuurgevat
over eene uitdrukking van rar. Loh
man, til. waar deze over den «liberale
kerkeraad" van daar-ginds sprak. Zulk
een «toon" wilde de heer Hugenholtz
niet hooren in de Kamer «Geen"
staatspropagarida voor eene bepaalde
richting.
't Zou er den heer Hugenholtz
«bijna" toe gebracht hebben om met
ds. Roessingh meê te gaan... De heer
Ankerman achtte het daarop noodig
den heer Lohman tegen 's heeren
Hugenholtz' aanval in bescherming te
nemen, zoodat alles erop wees hoe
gevaar voor een allerbeminnelijkst en
uitgebreid theologen-dispuutje, met al
den aankleve van dien, kon dreigen...
't Is, gelukkig, anders en beter
geloopen. Zooals reeds gezegd, de
minister en de heer Roessingh waren
conciliant... De Kamer raakte allengs
weer in de stemming van den 23n...
Suriname en Hoofdstuk XI (Dep.
van Koloniën) kwamen in veilige
haven.
Met innig-vergenoegd gelaat ver
klaarde de voorzitter, dat de Kamer
tot nadere bijeenroeping (vermoedelijk
15Februari) is gescheiden... Dan wacht
eene agenda om ni6t mee te spotten,
zoodat de heeren zich, bij hunne
ijverige voorbereiding tot behandeling
der gewichtige dingen, welke de
periode half Februart-Paschen zullen
vullen, ook duchtig mogen «trainen"
in die «Beschiankung", zelf bepetking,
waardoor zich «de Meester" onder
scheidt... Om nu eens zeer hoffelijk
jegens het Parlement te zijn...
Toen de hamer reeds gebonsd had
spreidde graaf Van Bijlandt op vader-
hartelijke wijs de armen naar de ver
gadering uit en riep den heeren op
z'n oud-Hollandsch, een aardig gemoe
delijk «Veel heil en zegen" toe!....
In zulk eene teeder Silvesteistemming
ging dan toch de Tweede Kamer beden
te circa halfvier uiteen. Laten we
nu maar dat Roesstngh-incideiitje ver
gelen en er vooral geen «antecedent
van maken om de heilige Kerst-limiet
te gaan overschreiden
Dat zou zijn een «res moli exempli
om 'n in den laatsten tijd vaak-ge-
bruikt stopwoord te gebruiken... «Af
blijven is de boodschap" in verstaan
baar Neer diets.
In het begin dezer vergadering heeft
graaf Van Bylandt warme hulde
gebracht aan Pierson's nagedachtenis
Hij wees op den grooten invloed,
welke van den betreurden overledene
uitging op de intellectueele vorming
van een jongere generatiehoe wijlen
Pierson, voor zoovelen steun en
raadsman, in de Kamer, ook door de
beminnelijkheid van zijn optreden,
aller harten won. Wijdde een wee
moedig woord aan de smart der
weduwe die zoo innig verbonden was
aan bet leven en streven van den
overledene Huldigde Pierson's ver
diensten als man van beteekenis
op het gebied van wetenschap, politiek
financiën, koloniën, handel.
't Was eene rede, sober van taal,
en waarin men gevoelde het warme,
eerlijke hart van dengeen, die haar
uitsprak, van den voorzitter, die thans
reeds heeft welen te veroveren het
vertrouwen en de volle sympathie
DOOR
9)
„Zij is onschuldig. Ik geloof 't zeker - ik
weet het. Heere Jezus, Jörgen help me toch
zij is onschuldig!"
Het barste uit hem, maar zijn vriend nam zijne
hand en antwoordde rustig;
„Jappe, je bent bf ziek bf gek. Je slaat door,
je bent dronken. Trek je die zaak maar niet aan.
Dat gaat niet. Een bezadigde kerel op jouw
leeftp foei, schaam je waten die verstokte
blaag! Kom nu maar mee naar bed. Maar dat wil
ik je wel zeggen, als je d'r op speculeert om 't
lam uit d'r arrest te laten glippen, dan krijg je
een kogel in je been. Ik slaap met een revolver
naast me."
De twee vrienden sliepen in dezelfde kamer, de
gast op een oude sofa.
Nog lang, nadat de lamp uitgegaan was, lag
Jörgen Klein te praten. Hij dischte griezelige ver
halen op over dieven en moordenaars, met de goede
bedoeling zijn braven vriend te troosten.
Midden in een zin hield hij plotseling op en
sliep luidruchtig in. Jappe lag te woelen, hij telde
van een tot honderd en van honderd tot een;
vergeefs, hfj werd steeds meer klaar wakker
Had de sneeuw opgehouden? Was de maan i
doorgekomen? Een wit schijnsel kwam van de
ruiten midden door de kamer gekropen of gezweefd.
Het vleide zich neer over de tafel bij Jörgens
bed, zoodat de sleutels begonnen te glanzen.
Hij lag naar de sleutels te staren, groote en
kleine dikke en dunnede allergrootste, die
met de drie tanden, dat was de bewuste.
Wanneer je dien in 't slot stak
Het scheen Jappe toe, dat hij bezig was zijn
ziel aan den booze te verkoopen.
De sleutels lagen er en Jörgen lag naar hartelust
te slapen.
Jappe stapte uit bed en naderde de tafel Neen,
dat was stom, hij moest eerst in de kleeren. Als
een muis zoo stil, sloop hij erin, pakte de sleutels,
nam zijne laarzen in de hand en kreeg de deur
open. Buiten in de gang bleef hij staan luisteren.
Slechts het gesnork van den slapende. Hij trok
toen zijne laarzen aan en kwam gelukkig voorbij
de wachtkamer, waar de agent Povlsen zat te
slapen, en beneden bij de cel.
Maar toen was het slsof zjjn moed hem heele-
maal ontzonk. Hij wist zich geen woord te her
inneren, had geen enkele gedachte. Toen klopte
hij aan, zóó zacht en licht, als wanneer men bij
eene voorname dame binnen wil gaan. Niemand
antwoordde.
„Och Heer, och Heer!" dacht hij: „zij slaapt."
En hij stak zijn kleine dievenlantaarn aan en
probeerde den sleutel. Nu was de deur open, het
licht viel naar binnen.
Zoo bang en zoo beteuterd was hij nog nooit
geweest. Daar lag dat kleine meisje te slapen op
haar armzalig leger, hare ronde witte armen lagen
over haar hoofd gekruist en heur haar golfde over
haar borst. Hij wilde niet naar haar kijken en
keerde zich om, maar er was Immers haast, er
was haast.
„Liefje, word eens wakker word eens
wakker, hoor je?"
Zij sprong op en meteen stroomden de tranen
uit haar oogen
„Ik heb het kindie niet dood gemaakt, neen, ik
heb het Diet gedaan!"
„Neen, neen ik geloof 't ook niet maar nu
moet je meegaan. We moeten ons haasten, vooruit
zoo gauw als je kunt!"
Hij stamelde en 't meisje begreep er niets van.
„We vluchten weg ver weg, kom
maar met me mee, ik zal wel op je passen. Kom
maar, juffie, maar zoo stilletjes als je maar kunt!"
Zij stond met haar bloote voeten op den steenen
vloei; nu sloeg zij haar deken om.
„Wilt u is 't heusch waar?"
Bliksemsnel trok zij haar kleeren aan.
„Ja, maar een mantel 't is immers winter
en het sneeuwt!"
„Dien hebben ze me afgenomen," zuchtte zij.
Toen kreeg zij Dyhrberg's jas aan en zij glipten
de poort uit zonder dat iemand het merkte.
De sneeuw dwarrelde weer druk. Buiten was
het licht en heelemaal wit. Zoo los lag de sneeuw,
dat haar kleed er een breed spoor in veegde. Ze
spraken niet. Het was moeilijk over de sneeuw-
banken te komen, die zich hier en daar over de
volle breedte van de straat opgestapeld hadden.
„Ik ben zoo nat, zoo nat," klaagde zij, „duurt.
het nog lang?"
Het maakte Jappe zoo ongelukkig, dat hij de
straat naar zijn huis insloeg, in plaats van naar
den trein te gaan.
Maar, mijn God, er gingen immers ook geen
treinen, ze waren al sedert zeven dagen niet
gegaan, het heele land over was er geen
weg berijdbaar.
„Nu gaan we naar boven" zei hij en ze gingen
de trap op. „Geef mij eene hand, datje niet valt,"
zei hij en zij reikte hem haar hand, koud en nat
was dat arme kleine handje.
En terwijl hij haar naar zijn jonggezellen kamer
bracht, voelde hü zich rijk en machtig en sterk
en gelukkig zoo gelukkig dat hij er zich bijna
over schaamde.
Hy liet het gordijn neer en stak de lamp aan,
hij hielp haar uit de jas, maakte de kachel aan
en hielp haar te drinken en telkens wanneer ze
ineenkromp van schrik voor 't een of ander geluid,
troostte hij haar met zijn„Trek je maar niets
d'r van aan, lk zal je wel verdedigenl"
Zij maakte de kamer waarachtig mooi, zooals
zij daar in den schommelstoel onder de lamp zat.
„Ik heb ook zoo'n honger!"
Én hij had brood en vleesch en nog een klein
restje pap; die was wel koud, maar zij had zoolang
op een mager rantsoen geleefd.
Alles was van een leien dakje gegaan. Hier zaten
ze nu gezellig en warm en glimlachten tegen elkaar.
Maar toen plotseling kwam het verstand weer
terug en hernam zijn plaats m Dyhrberg's hoofd.
1
Wordt