NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
FROKEN SEVERINE.
No. 21.
Zaterdag 12 Maart 1910.
Negen-en-dertigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG
DE WEEK.
FEUILLETON.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad f 1.15;
Franco per post door het geheele Rijk 1.25.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
Bureau: Langestraat 77. Telephoonno. 69.
ADVERTENTIEN:
Van 16 regels f 0.50; iedere regel meer 7'/, Cent.
Advertentiên viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
10 Maart
In December 1909 was 't, met de
begrootingsdiscussiën, dermate gesteld
in de Tweede Kamer der Staten Gene
raal, dat niemand, ook de oudste der
«vossen» niet, een toovermiddel wist
te vinden om te verhoeden dat niet
geschieden zou 't sints jaar en dag
zoozeer gevreesde en tot nog toe met
succès ontwekene: dat n.l. de heilige,
onaantastbare Kerstlimiet voor de be
handeling van bet Budget zou worden
overschreden. Toen kwam iemand
zeggen wij dat 't de brave, vriendelijk
minzame en zachtmoedige praeses Van
By landt de redder was! op de
geniale gedachte om de nVerzekerings-
paragraaf» en al wat daarmee in losser
of nauwer verband storid, uit te lichten.
Weet ge wat, zei graaf Van By
landt als Febiuari in het land is,
kunt ge, voor mijn part, zooveel en
zoolang over de Sociale Veizekering
praten als gij wilt. Dan geef ik u «carte
blanche» als 't ware. Dan tellen we
de kwartiertjes niet af. Hebt tot zóó
lang geduld en zwijgt thans v.v.p.!...
De sociaal-deinocraten waren, weet
men nog wel, niet heelemaal gerust.
En later insinueerden zij nogLet op,
er komt niets van... Edoch, zij
hadden ongelijk.
Op den 9en Maart 1910 is dan aan
gevangen de beraadslaging over de
«moot*, in December jl. door de
Kamer opgezouten.
Of het systeem op den duur
althans, op de eerste proef af te gaan
zal bevallen?
't Is de vraag. En ik waag de ver
onderstelling, dat er op dit moment,
in ons Parlement, niet eene «meer
derheide voor te vinden zou zijn.
Waarom
Niemand zal ontkennen, dat mannen
als Treub en Tydeman op de beide
eerste dagen des debats interessante,
belangwekkende dingen hebben be
toogd.
Zeker 1... Maar iets nieuws, verras
sends? Iets, dat werkelijk-nieuwe kijk
op de zaken, waar 't hier om gaat,
schonk! Wat niet ieder, die van wat
met de lijdenshistorie onzer Sociale
Verzekering verband houdt eenige
grondige notie heeft, niet reeds wist?...
Hier kan geen bemoedigend, be
vestigend antwoord volgen.
Bewaarheid is het woord der vete
ranen; der mannen, die 't «kunnen
weteri», dat de Kamer, naar gelang
zij méér lijd voor de borst heeft, ver
der overschrijdt de grenzen der zelf
beperking. Words, words... En welke
soms! Welk eene benauwende, be
angstigende stijging van de «atmos-
pheei» der Kamer! Welk een stort
vloed. banjir, zondvloed van woorden
en zinnen. Zeker wanneer een zoo
beminnelijk en achtenswaardig, doch
levens zóó toegevend en weinig-slag
vaardig man als de heer Van Bylandt
is, den piesidialen zetel inneemt.
Van den eersten dag des verzeke-
ring-debats was prof. Treub de «hero's»
Hij is de figuur der koele logica. Voor
wie hem twintig jaar geleden hebben
bijgewoond is bij nog altijd »de oude»,
d. i. de jonge. De magere man met
de scherpe trekken en scherp schi an
dere oogenden dor-droogen toon
van spreken, bij wien het verstande
lijke alles beheerscht. Hij is (gelijk,
trouwens tot dusver allen, die aan het
debat deelnemen) den minister Talma
weinig-viiendelijk tegemoet-getreden.
Voor prof. Treub is mr. Veegens
opvolger i_die zijn voorganger wreed-
afbrekende kritiek nooit spaarde)
iemand die van Verzekering eigenlijk
slechts vaag begrip heeft. Die decen
tralisatie en risico-overdracht met
elkaar verwaï t. Die niet snapt, dat
risico-overdracht heelemaal niet past
in het systeem der wet. Die niet ver
mag in te zien, dat scherpere con
trole, het voorkomen van ongevallen,
slechts kunnen bereikt door een stelsel,
precies-tegenover gesteld aan 't nu
toegepaste. Wij weten, dat prof. Treub
slechts heil verwacht van een orga
nisatie,. waarbij patroon en arbeider
naast elkaar zitten in plaatselijke ver
zekeringskassen, die gewestelijke kas
sen boven (of naast) zich hebben, met
de R. V. B. als generale schuts- en
contróle-engel boven zich. En dan
zouden alle soorten van Verzekering
daarin behooren saamgevat. Het
sympathieke van mr. Treub's practisch
streven is: vereenvoudiging. Niet het
Duitsch-gecompliceerde stelsel, dat
de menschendoor hen op allerlei
manieren te bemoeilijken, wars maakt,
afkeerig ook, van 't gansche wetten-
complex.
Prof. Treub behoeft 't ons niet te
zeggen, dat er «something rotten" is
in ons Verzekeringswezen tegen onge
vallen. Er is een lijdellijk «vitium origi-
nis". Er is nog veel meer, van
slechte organisatie, van onnoodige
soesah.
De gewezen adjunct-commies bij de
R. V. B., de afgevaardigde voor Zaan
dam, de heer Duys, beschouwt zich
Messias; de redder, de uitverkorene,
lang-verbeide, die ten langen leste
orde in den chaos zal brengen en den
volke vertoonen het schouwspel van
die »'t ze nu eens zeggen zal"... 't
Was te verwachten, dat deze heer
Duys, bij het Verzekering-debat in
voorjaar *10, zou «uitpakken", Maar
zóó erg als 't deze week is geloopeu,
stelde men zich toch (geloof ik) niet
voor.
De heer Duys is een slank jonkman
met heldere, eerlijk vriendelijke oogen,
een kleurig gelaat, een biuin kneveltje,
met een krullebol, waar reeds zil
veren draden des rijperen leeftijds in
werden gesponnen. Hij is goedaardig
van karakter, beminnelijk van aard;i
over 't paard getild door en in de
atmospheer der S. D. A. P. en hare
vermaarde congressen. Hij spreekt op
eene wijze, die een bijzonder rad-
afloopende pbonograaf hem bezwaar
lijk verbeteren kan, althans wat de
snelheid betreft. Hij mengt, in z'n on
stuimigheid, rijp en groen wild, woest
door elkander. Hij kent de kracht,
«portée» van z'n woorden niet. Krenkt,
insinueert, beleedigt, hoont er op los
op de manier van een kwajongen, die
straks berouw over z'n stoutigheid
heeft, doch is te «koppig» om 't dade
lijk toe te geven. Heelt het ongeluk
dat de Tweede Kamer momenteel ge
leid wordt door iemand, tegen zulk
wild onstuimig gedoe niet opgewassen.
Overigens is de heer Duys noch dom
noch oppervlakkig (in den echten zin
des woords) en hij is stellig deugdelijk
op de hoogte der zaken, waar hij 't
over heeft. Maar het «remmetje» in
z'n jonge hersens zit schrikkelijk los!...
En geen partijgenoot, die lust heeft
om een vaderlijk of broederlijk waar
schuwend woord tot hem te richten.
Zoo geschiedde 't, dat hij minister
Talma gedurende de c.c. twee uren,
dat bij Woensdag j.l. aan 't woord
was, nu en dan formeel «afstrafte»
Als een kwajongen, noemde de voor
zitter 't, en daar had, 't inderdaad
alles van.
Wij zullen nu de grieven van den
heer Duys het tekort R. V. B.,
dat in de zakken der particuliere
maatschappijen terecht kwam; de
wijziging der O. V. W., slechts ten
believe der R. V. B., en van niemand
anders, gemaaktde ellendig-peuterige
herziening der ongevallenwet; de
sluw-slinksche methode om rente te
onthouden of Ie verminderen, de Ioons-
ontduiking... O, de lijst is nog heel
lang... We zullen die bewaren totdat
minister Talma heeft gesproken, de
volgende week. Maar dat alles ging,
al ratelend, al zestig woorden per
minuut uitflappend, dat de stenogra
fen-van dienst er tureluursch van
moeten geworden zijn... regelrecht op
de groene tafel af. De heer Talma,
nijdig, rood onder z'n geborstelde
haren, scherpe woede-trekken op het
spitsige baardlooze gelaat met 't piek
neusje, de fretachtig-^aamgeplooide
lipjes, de vroolijke oogen Z. Exel.
draaide ten slotte zijn armstoel hal
verwege met den rug ervan naar
den heer Duys toe. Een dergelijk
schouwspel heb ik nog eenmaal gezien.
Toen wijlen de heer TydeDs, wijlen
N. G. Pierson «een acteur, in plaats
van een auteur* noemde... In de
periode, toen de vermogensbelasting
werd geboren
Zoö-iets vond men in het Parlement
dier negentiger jaren ijselijk.
En thans!?...
De heer Nolens, de aanvoerder der
Katholieke club, heeft eigenlijk vol
maakt gelijk!... Wat komt men,
zoo vroeg hij in het late middaguur
van Donderdag nu verder met
allerlei bespiegelingen, ook academi
sche («die in de Kamer ook wel blijken
te kunnen gehouden worden zonder
dat professoren eraan deelnemen!»)
en met het naast of tegenover elkaar
stellen van allerlei systemen? 't Kan
voor sommigen zeer interessant we
zen, maar 't houdt het tot stand
komen van practische maatregelen,
waar men »hoóvast« aan heeft, al-
meer tegen I... Zelfs de heer Tydeman
verlustigde zich en zijne toehoorders
toen met wootdspelingen over parle
ment en «parlare».
Bovendien wordt gelijk straks
gezegd de «atmospheer* der Ka
mer bedenkelijk warm, zoodat men
voor ongelukken gaat vreezen... Bij-
elkaar speechte de heer Duys op
9 en 10 Maart c.c. vier uren. Had
dus haast het beroemde record-Troel
stra bereikt. Zijn verwoede aanval
tegen de Risico-overdracht, z. i. den
arbeider tot slaaf van den patroon
makend en op eene »machtsquaestie«
neerkomend had kunnen geconden
seerd zijn tot een halfuurtje-pratens.
Doch van zulke bescheidenheid houdt
de Zaandammer, die verklaarde »te
goed rond» te zijn om zijn grieven in
«gestyleerden vorm», dewelke venij
nigheden bedekt, te steken Of de goede
president ook al trachtte om's beeren
Duys' razen en tieren over agitatoren,
agitubie, egoisme... De heer Stork was
natuurlijk hier de prototype van al
deze en meerdere narigheden. Om
8) DOOB
ZKIarin. 3s^Licla.a,ëlis.
(Slot).
De hooge bloembedden straalden
haar tegen, zij doopte de handen in
de bloemen, rook de verschillende
geuren, plukte de bloemen af, de
bloemen voor vreemde menschen. Zij
kon de bloedroode anjelieren en de
fuchsia's nog onderscheiden. De groene
reseda's waren zwart, de clematis was
weg zij zag den rooden muur nog
door de takken schemeren. Dat was al.
Bevangen door schrik, strompelde
zij naar huis terug, wekte Vader
Jungert en fluisterde:
«Je moet niet boos zijn, Vader. Je
moet niet boos zijn, alles is zwart
voor mijn oogen, het glijdt neer over
mijne oogen je bent niet boos,
is het wel, Vader?"
«Zoo, zijn we nu zóóver I Spaar me
asjeblieft je hysterische scènes en
maak maar dat je in een vaart naar
een oogendokter toe komt. Pak je
goed in dan kun je dadelijk ver
trekken anders heet het maar dat
het allemaal mijn schnld is.
Hier zijn twintig kronen nu kun
jij alles wat ik voor mijn ouden dag
opgespaard had erdoor gaan brengenI"
Er was niets in te pakken, Fröken
Severine trok haar ouden mantel aan,
meer was zij niet bij machte te be
denken. Toen was zij reisvaardig.
«Zeg dat de dokter de rekening
aan mij kan sturen maar vergeet
vooral niet hem van je eigen koppig
heid te vertellen. Goede reis!"
Fröken Severine kon den weg naar
het station niet vinden in haar eigen
dorp. Zij struikelde over stoepen of
liep tegen muren aan; een kleine
vriendelijke joDgen leidde haar verder.
Door de medelijdende hulpvaardig
heid van de menschen kwam zij ein
delijk bij den beroemden oogendokter,
hongerig en geheel uit het veld ge
slagen.
«Waarom is u niet eerder gekomen?"
Zij zweeg.
«Waarom is u niet eerder gekomen?
Nu is het te laat. TJ had u deze reis
kunnen besparen!"
Zonder dat zij wist wat zij deed,
knielde zij in 't donker voor hem neer.
«U moet mij helpen, u moet!"
«Mijn beste juffrouw, u moet u
voor alles rustig houden; ik geloof
niet, waarlijk, ik geloof niet dat er
hier voor mij meer iets te doen is!"
I Fröken Severine voelde plotseling
een duizeling over zich komen. Indien
iemand haar het zonlicht weer kon
geven, dan was hij het.
Haar arme hersenen werden gepij
nigd door twee gedachten, die al even
wanhopig waren
Het groote duister, dat vau nu af
aau altijd over alles zou hangeD,
wanneer zij waakte eD wanneer zij
droomde en dan de angst voor de
ontdekking.
Waar moest ze nu het geld voor de
rente vandaan halen?
Een zweetkuur zou haar misschien
goed doen, dacht de dokter. Het net
vlies van het oog was ingezonken, en
wanneer dat gebeurt, wordt het oog
blind. Dat was gemakkelijk genoeg
te verklaren.
Maar moeilijk te begrijpen.
Zoolang de kuur duurde, mocht zij
geen enkele maal haar dorst lesschen.
Dat was zulk een lijden, dat zij ten
volle den rijken man begreep, die tot
den onvermurwbaren Lazarus riep
«Doop je vinger in 't water en lesch
er mijn tong mee I"
Zij voelde hoe de krachten haar
begaven.
Fröken Severine keerde hopeloos
naar huis terug, ongeneeslijk blind.
Geen enkele spleet was er in dat
eeuwige duister, waardoorheen zij een
enkel sprietje van een kleur had
kunnen zien.
Vader Jungert sprak niet tot haar,
behalve de paar woorden die hij zeide
in tegenwoordigheid van de nieuwe
huishoudster. Maar eens viel hij uit
tegen haar: Hier zit jij altijd rond
te kruipen en te steunen en je vol
met eten te proppen en te jammeren
over je blindheid. Ik kan op jou
tronie kijken, ik kom er zoo gemak
kelijk niet af, en mooier ben je er
bepaald niet op geworden!"
Op den betaaldag liet zij zich naar
den notaris leiden en verzocht om
uitstel.
«Mijn beste juffrouw, dat doet er
niets toe, heelemaal niets. We voegen
ze bij de oorspronkelijke som maar
dan betaalt u rente van de rente,
begrijpt u? Met u riskeer ik niets,
dat is in orde, dat weet ik."
Dat gaf rust.
De nieuwe huishoudster nam Vader
Jungert bet roer uit handen. Zij kon
vreeselijk opspelen.
Wanneer hij schreeuwde, schreeuwde
zij nog harder.
Fröken Severine werd van den
eenen hoek in den andere geduwd,
dat ze maar niemand in den weg zou
zitten. Zij voelde aan alles, aan de
handen die haar eten gaven, aan de
stemmen, die tot haar spraken, dat
zij na evenals vroeger slechts afschuw
inboezemde.
Den heelen dag zat zij stil, om zich
niet vuil te maken en geen meubels
om te gooien, doodstil om niet opge
merkt te worden door de anderen.
Maar ieder woord, dat gezegd of
maar gefluisterd werd in kribbigheid,
in boosheid of in berouw, bleef als
een angel in haar zieke gedachten
achter. Zij wilde zoo graag nog kunnen
droomen, zooals in vroegere dagen,
van een hemel met gouden sterren,
maar haar droomen waren even duister
als 't duister voor haar oogen.
Het eene jaar verjoeg het andere.
Iedere Kerstmis kwam de brief uit
Amerika. De zuster van Vader Jungert
was goed en wel dood, alles ging
voor den wind en de zoon maakte