NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
No. 77
Zaterdag 24 September 1910.
IVegen-en-dertigste Jaargang.
DE WEEK.
FEUILLETON.
DE INVASIE DER DUITSOHERS.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15;
Franco per post door het geheele Rijk 1.25.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
Bureau: Langestraat IJ. Telephoonno. 69.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels 0.50; iedere regel meer Tl, Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
24 September.
Traditie is een alleszins eerbied
waardig ding en ik geloof zeer zeker,
dat menschen in wier hart geen plaats
is voor gevoelens van sympathie er
voor of gehechtheid eraan, tot de on
aandoenlijke kilhartigeri behooren.
Laten we, tusschen haakjes gezegd,
even aanstippen dat er heel wat lieden
worden gevonden, die onverschillig
heid veinzen, huichelen... Gedreven
door mal-valscbe schaamte. In 't diepst
huns harten schuilt toch nog wel an
der sentiment. En wie hen scherp
bespiedt ontdekt soms plotseling aan
doening, opwelling, waarvoor hij den
scepticus onontvankelyk had gemeend.
Traditie, en wat er alzoo aan-vaslzit,
is ook een zeer machtig, invloedrijk
iets, met taai leven. Vele, veie
jaren, reeksen van geslachten zijn vaak
noodig om 't te doen af-en uitslijten,
't Is saarngeweven, voor ons zieleleven,
met allerlei herinneringen, beelden uit
verleden... Wij geven ons volstrekt
niet steeds rekenschap van wat de
ware bron is onzer liefde voor oude
gebruiken, instellingen, namen, leu
zen... Er valt over dit punt heel wat
te bespiegelen. Hoe komt 't, dat, als
wij terugzien een, die ons volstrekt
niet zoo innig sympathiek is, maar
dien we in langen lijd niet ontmoet
ten, toch meestal een gevoel van zekere
zachl-gemoedelijke vriendelijkheid,
haast iets als blijdschap, over ons
komt? Niet zoozeer de man of de
vrouw, die daar vóór ons staat, maar
de herinnering aan vervlogen dagen
en wat we toen doorleefd hebben,
heeft ons in hare macht... Zou
vroeg ik me Dinsdag j.l. af de oude
Prinsjesdag aan het uitslijten wezen?...
Wie de »atmospheer" van zulk een
derden September-Dinsdag in het
Haagje gedurende reeks van jaren heeft
waargenomen, zou misschien aanlei
ding vinden, zich de vraag te stellen...
met de vereering, die wij, Nederlan
ders, koesteren voor de Koningin en
haar Huis heeft dit niets te maken.
Het moderne Koningschap is bezig,
eene soort evolutie door to maken.
Het gaat zich aanpassen tot nieuwe
toestanden en opvattingen. De Haagsche
praal, de zwaarwichtige etiquetten van
hel Protocol krijgen voor de 20ste
eeuwen iets-grotesks, dat hem doet
glimlachen. Er zijn immers in de
gelederen van hen. die met onverdachte
trouw aan het Koningschap gehecht
mogen genoemd, velen, die er aldus
over denken I... De verschijning onzer
Koningin in de oude Ridderzaal in
gracieus, doch allerminst statelijlc-
pompeus gewaad, de kalme, koude
eenvoud, waarin H. M. de Troonrede
voorlas, leunend in den reusachtigen
stoet met den geweldigen rug. 't
stak in zeker opzicht af bij den
plechtig-boofschen zwier, waarmee de
hofdignitar>Sscn de komst der Vorstin
hadden voorbereid. Dat meer sobere,
meer natuurlijke en gewone doet
Prinsjesdag van aard en karakter
veranderen.
Trouwens, wie zal in ernst de
rol, welke het Hoofd van den Staat
in zulk uur van «plechtige opening«
vervult, benijdenswaard achten?
Kabinetten komen en ministeriën
vallen, treden af, gaan... Wat heden
wordt beloofd, is morgen uit den
booze, van hel program geschrapt.
Wat gisteren in het vooruitzicht was
gesteld, is beden vergeten. De verant
woordelijke raadslieden der kroon
volgen elkaar op »als de bladeren
der boomen bij het wisselen der jaar
getijden.De minister, die zijn koers
zou moeten wijzigen, daar de politieke
wind is gedraaid, hij keert tot
het «otium cum dignitatie», althans
in den regel, schoon dan niet zonder
uitzondering, blijft de «dignitas» erbij
terug. Men vergeet hem en zijne
beloften. Zijn schuld is 't immers
niet, dat ze niet konden nagekomen.
De soevereine volksuil heeft hem de
portefeuille uit handen gerukt. Hij
kan gaan...
Maar de constitutioneele Vorst,
die blijft. Staat boven de partijen; is
onschendbaar, onaaantastbaar, ver
persoonlijkt de eenheid der natie...
Doch wat de verantwoordelijke
ministers, hoe zij ook heeten en
welke politieke partijen of fractiën ze
vertegenwoordigen, op zeker oogenblik
schetsen als 't best, 't dringenst-
noodig, 't- meest wenschelijk voor den
lande, dat heeft de Vorst ook te zeg
gen, alsof het weêrgaf zijn persoonlijk
gevoelen, tot de Volksvertegenwoordi
ging. Zou het geval zich, om iets te
noemen, voordoen, dat de Vorst
bezwaren had tegen al-maar meer
offers krengen aan den slok-op, ge
naamd Defensie, die voor 4911 de
kleinigheid van twaalf ton meer aan
bet departement van Oorlog wil toe
bedeeld zien; hij, monarch, dient te
berusten. Dat de eventueele opbrengst
van een verkoop Tarief van Invoer
rechten niet, volgens [pertinente
belofte, vroeger gedaan, voor sociale
wetten zal besteed, maar aan den
«militairen koers«... Kustverdediging,
Landstorm. Militiewet, etc. etc.... zal
moeten geofferd; 't is «treurig, doch
onvermijdelijk".
Het eigen, echt-persoonlijk inzicht
van den constitutioneelen vorst mag
niet op den voorgrond treden. Daar
voor is noodig het ministerieel «con
traseign,en al draagt de Troonrede
niet de handteekeningen der ministers,
men weet toch, dat de zinsneden,
waaruit het stuk is saamgesteld, wer
den ontworpen door en onder volle
verantwoordelijkheid van de Excel-
leniiën...
Ik zeg nog eens: traditie van een
goed, maar, eerbiedwaardig ding we
zen. Doch al wat onecht, onwaar,
schijn is, moet eruit geweerd. Dat
Vorst en vertegenwoordiging elkaar
althans op een dag desjaarsontmoeten,
ik vind 't voortrelfelijk. Reisjesdag
kan, als feestelijk woer, waarop
de oogen zich kunnen verkwikken aan
kleurenspel van goud en statie-weelde,
immers blijven voortbestaan. En
wanneer bet Hoofd van den Staat dan
het woord richtte tot de vertegen
woordigers des Volks, ter gelegen beid
der hervatting van hunne werkzaam
heden, er kan stof genoeg worden
gevonden voor eene toespraak, welke
de grenzen der grondwettelijke »on-
schendbaarheid« nergens overschreed.
Er is, in onzen tijd, genoeg, waar eene
rede, door koninklijken mond gezegd,
op kan zinspelen, aan kan herinneren,
zoodat het geheel een indrukwekkend
woord vormt, waar men met eerbiedige
aandacht naar luistert. Verbeeld eens,
dat al de cliché-zinhen, welke sinds
jaar en dag, »nu eens in fraaier en
dan weer in dorren Vorm; in de
Troonrede «prijken,Dat ze werden
geschrapt, afgeschaft.
Dat men al wat met het werk
program, de poiitiekerij, de beloften,
de toezeggingen, verband houdt, over
liet aan de raadslieden der Kroon,
discussieërend met de heeren van het
Binnenhof... Zou, durf ik vragen, voor
de hoogheid, de waardigheid der Kroon
zulk eene verandering niet bevorderlijk
kunnen zijn?... Als de Vorst dan tot
de Staten-Generaal een woord sprak,
hem uit het hart komendwaarbij
men niet het pijnlijke, schrille contrast
zoo diep gevoelde tusscben den schijn,
die 't wil doen voorkomen alsof de
Vorst zelf en uit eigen, zelfstandigen
wil, uit vrij welbehagen eene Bood
schap brengt, van eene wilsuiting kond
doet aan de Vertegenwoordiging,
en, het wezen, de nuchtere werke
lijkheid, die voorschrijft dat de consti
tutioneele woorden zal voorlezen wat
anderen, op wie de grondwettelijke
verantwoordelijkheid rust. Hem op de
lippen leggen?..
Ik denk nu een Prinsjesdag der
toekomst, waarin gebroken zal zijn
met eene soort van traditie, welke
door den geweldigen stroom van
nieuwen tijd zal worden uitgewischt.
Doch bet goede, echte, waarachtig-
sympathieke ervan kan, in beteren
vorm gegoten, met groote hechtheid
voortduren
Op de parlementaire zee lijkt 't
voor het oogenblik zeldzaam windstil
en rustig. De afgevaardigde voor
Ommen bewoog zich met zulk een
kalm-vriendelijk welbehagen tusschen
de collega's van Links en van Rechts
dat de naïeve sterveling denkend aan
al wat nog in de jongste weken over
«de zaak« geschreven is, zich, met
kneepje in arm, afvroeg: «Waak of
droom ik nu?"
En in de Eerste Kamer, toen
de voorzitter op grimmigen toon en
met trekje van boozige verontwaar
diging op het gelaat, voorstelde «ter
zijde te leggen« de allerjongste nota
met-bijlagen des heeren VanHeeckeren.
Nam iemand den handschoen op voor
den afwezigen, den uitgestooten man
Ik zal de laatste zijn om 't te betreuren
dat men deze historie niet weer trachtte
op te warmen. Maar tuch had ze
iets weemoedswekkends. zulk een
«mort sons phrase«. Generaal Van
Löben Seis stond in allerprettigste
luim te keuvelen... Daar waren dan
toch de fameuse «Bijlagen» ingekomen
Die in de dikke portefeuille lagen,
waar baron Van Heeckeren, minister
De Marees triumfantelijk aankijkend,
harde tikken op gaf... «Daar heb ik
ze I" Wacht maar, meneer de minister
Geen haan heelt ernaar gekraaid.
Waarmee nog niet gezegd is, dat het
spooksel niet straks, aan de overzijde
van het Binnenhof, plots zal komen
grijnzen,onruststoken... Wanneer bijv.
de veertlgmillioen der kustverdediging
op de proppen komen...
Ik. vertrouw de «windstilte» van het
het oogenblik nog niet half, De heer
Regoüt, van Justitie, met zijne prac-
tisch-verstandige voorstellen tegen de
speelholen c. a. behoeft zich niet
ongerust te maken. Zijn kamp tegen
de La Ramée's van allerlei slag en
soort zal snel en met succes verloopen.
Maar boven het jolig-zwartlokkige
hoofd van mr. Kolkman zie ik
grauwe donderkoppen samentrekken...
En het snelvuur, waaraan generaal
33) DOOR
T. 3D"u.cïxa,tea,"U..
De bevelhebber stelde zich nu aan
het hoofd van den troep, en na een
kort beraad sloeg men gezamenlijk
den weg in. die de vrijschutters zoo
even hadden verlaten om den hond
te volgen. Men meende, dat Spitskerk
zich om de een of andere reden in die
richting had verwijderd, mogelijk om
langs een omweg naar Barneveld te
trekken. Daar het verlaten dorp reden
gaf te onderstellen, dat er aldaar den
vorigen nacht nog^ gevochten was, be
hoorde het niet >t de onmogelijk
heden, dat hij den vijand ontmoet
en zijn heil in de vlucht had moeten
zoeken.
Deze veronderstelling werd door
allen aangenomen. Men zon dus langs
dezen weg aanvankelijk in westelijke
en vervolgens in noordelijke richting
trekken, om zoodoende de verzamel
plaats bij Barneveld weder te bereiken.
Toen men ongeveer een half uur
had afgelegd, begon de hond teekenen
van onrust te geven hij snuffelde langs
den weg, liep heen en weer, en plaatste j
zich herhaaldelijk voor de voeten van
zijn meester. Edmond maakte den ka- 1
pitein opmerkzaam op dit gedrag van
hun scherpzinnigen geleider, waarop
deze zijne lieden gelastte de wapenen I
gereed t» houden en zich ter weers
zijden van den weg achter elkander
te plaatsen.
«Nu niets met overhaasting jon
gens," wuarschuwde de kapitein, «zoo
dra de vijand verschijnt halt houden
en U oogenblikkelijk zoo goed moge
lijk beschutten of op den grond liggen.
Thans langzaam voorwaarts."
«Ik begrijp niet wat het kan wezen,"
zeide de bevelhebber tot van Roden
burg, die aan zijne zijde liep; «de vij
andelijke troepen marcheeren allen op
de hoofdwegen of zoo er zich al een
hier mocht bevinden, zou hij toch
sneller avanceeren dan wij en onmo
gelijk in déze richting kunnen komen
enfin, ik heb mijn voorzorgsmaat
regelen genomen, - tegen weinigen
zijn wij opgewassen, zijn er velen,
kiezen wij natuurlijk het hazenpad,
en verzamelen ons op het afgesproken
punt." Korf achtte het noodig dit
laatste zoo luid te zeggen, dat allen
het konden verstaan.
De troep kon op deze wijze onge
veer een paar hondere schreden heb
ben afgelegd, toen de hond plotseling
vooruitschoot en woedend blaffende
in de duisternis verdween.
«Halt I" kommandeerde de kapitein.
In een oogwenk had ieder een stel
ling ingenomen' waar hij behoorlijk
gedekt stond, zoodat slechts de drei
gende geweerloopen langs de boom
stammen en tusschen struiken zicht
baar waren. Er volgde een oogen
blik van angstige spanning. Toen
er echter niets naderde, riep Daan
«Die duivelsche hond, wat hij nu
weer voor een kuur mag hebben, er
is niets hoegenaamd op den weg te
zien."
«Laat ons even afwachten mijn waar
de". antwoordde de bevelhebber, «men
kan nooit weten."
Na verloop van eenige minuten was
er echter nog niets te hespeuren."
«Wij moeten zekerheid hebben",
hernam de kapitein, na een oogenblik
aandachtig te hebben geluisterd: «Van
Braam, ga eens met Vos er op uit,
om te onderzoeken wat de hond zoo
verontrust."
De aangesprokenen kwamen uit hun
schuilhoeken te voorschijn en verwij
derden zich. De hond stond op een
afstand te brommen, men kon echter
niets zien. Bij het naderen van de beide
uitgezonden begon hij weder woedend
te blaffen, waarop een der vrijschutters
hem aanspoorde; onmiddelijk schoot
hij toen vooruit, doch op hetzelfde
oogenblik viel er een schot.
«Voorwaarts riep de kapitein, en
allen stormden vooruit om hunne ka
meraden te ondersteunen.
«Neen voor den duivel I" brulde
een stem, ter zijde van den weg, zon
der dat iemand kon ontwaren, «zoo
smadelijk laat een Hollandsche jongen
zich niet vangen", en te gelijk knal
de er weder een schot, dat onmiddel
lijk door een tweede gevold werd.
«Halt I" klonk het gelijktijdig uit
drie monden. «Het is Spitskerk. Kerel
waar zit je ergens?"
«Wel sacrétonnerre I" klonk het
nogmaals uit den verborgen hoek,
waar kom jelui van daan Ik heb
toch niemand geraakt vrienden
Die vraag werd aanvankelijk ont
kennend beantwoord, doch weldra zag
men, dat dit treurig misverstand toch
aan een trouwen vriend het leven had
gekost. De eerste kogel had Erna ge
troffen. Het stervende dier had zijn
laatste krachten verzameld om naar
zijn meester te kruipen aan wiens
voeten hij weldra den laatsten adem
uitblies. Edmond was zeer getrofFen
door dit verlies. Hij had den hond
van zijn kindsheid af liefgehad. Erna
was voor hem de eenige herinnering
aan het ouderlijke huis geweest en la
ter de eenige, met wien hij Bertha's
genegenheid wilde deelen; de omstan
digheid, dat ook hij zeer aan het trou
we dier gehecht was, deed hem het
verlies dubbel gevoelen. Hij was ge
vallen als het eerste en onschuldige
offer van der menschen strijd daar
was veel bitterheid in de overpeinzing
van zijn meester.
Allen betreurden het noodlottige
schot en Daan deed zelfs in stilte de
gelofte, den eersten vijandelijken hond,
als hij er een ontmoeten zou, voor
het verlies van Erna te doen boeten;
hij achtte zich tegenover het trouwe
dier, wiens schranderheid hij gekschee-
rend miskend had, deze revanche ver
plicht.
Wordt vervolgd).