NIEUWS
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
Schetsen uit ie metaal.
m
is van héden af
)y verkrijgbaar.
BUITENLAND.
No. 90
Woensdag 9 November 1910
Negen-ea-dertigste Jaargang.
VERSCHIJNT WftENSflAfi EN ZATEftllAfi
Nederlandsche Volkszeden.
i. P. METIER Jr., Tuinarchitect
SteniawegX j ZEIST
Aanleg van Buitenplaatsen, Parken, enz.
t d
FEUILLETON.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15;
Franco per post door het geheele Rijk 1.25.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uilgever G. J. SLOTHOUWER.
Bureau: Langestraat 77. Telephoouno. 69.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels.-/ 0.50; iedere regel meer Tl, Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote tetters en vignetten naar plaatsruimte.
Wanneer men over beschaving
spreekt, pleegt men Nederland mede
in de eerste plaats te noemen. Die
lof is verdiend. Zonder verwaandheid
kunnen wij zeggen dat ons land aan
de spits der beschavings-beweging is
gegaan en het zulks nog doet. Een
ding vergete men echter niet, dat die
rechtmatige trots, wanneer wij ons
land vergelijken met andere grootere
rijken niet mag leiden tot verwaand
heidwij hebben wat bereikt, maar
er valt nog zooveel te verbeteren.
In de eerste plaats mag de vraag
•vel gesteld wordenis bij ons, die
op groote en gioolscbe voorouders
hebben te wijzen, de eeredienst van
het scboonc tot genoegzame warmte
gestegen, welke in zijn eenvoudigste
vurm openbaart in eerbiediging van
het betamelijke?
De leer huldigende, dat iedereen
zich zeiven het naast is, met voorop
stelling van eigen geluk en eigen
gemak als levensdoel, zou men toch
in practiscbe toepassing van dat be
ginsel terecht moeten komen bij de
noodzakelijkheid om met de rechten
van anderen rekening te houden en
hen maar niet ruw weg legen het
lijf te loopen. Vooreerst doet elke
botsing pijn aan meer dan één kant.
En houden wij het een poos vol mei
barsche taal en woest gebaar er
is altijd nog baas boven baas. Wiens
haan misschien vandaag nog koning
kraait kan morgen verzekerd zijn dat
een andere haan de zijne zal over
schreeuwen. De wereld naar zulk een
systeem ingericht, zou weldra een
echte janboel geworden zijn.
Wij gaan dien kant reeds uit, be
wezen sommigen. Ondanks een niet
te miskennen verzachting der zeden,
welke meer belang doet stellen in
het lot van den natuurgenoot, nemen
wij een groeiende onverschilligheid
waar, die zelfs het leven niet ontziet,
voortstapt zonder te zien, waar de
voet neerkomt een onverschdliglieid
welke de gedachte niet beheerscht,
de daden niet regelt. Wordt door de
harde taal iemand geschokt, dan moet
hij zijn ooren maar dichtstoppen
hindert hem de ruwe daad, dan dient
hij zich op tegenweer te wapenen.
Deze redeneering schijnt werkelijk
ingang te vinden en dieper door te
dringen dan men wel denkt.
Ten einde een en ander te beves
tigen wordt gewezen op tallooze ge
vallen, welke aan verdierlijking zouden
doen denken. Er zijn menschelijke
wezens, welke zich als woestelingen
gedragen. En anderen zijn er, die
desgelijks zouden doen wanneer de
omstandigheden dat meebrachten.
Toch is er geen doelbewust streven
naar ruwheid, naar het baibarendom
merkbaar. Om ons heen en met ons
gebeuren er veel dingen, welke recht
geven tot een andere wereld-beschou
wing. Wat niet wegneemt, dat wij
het zorg-eischende van vele toestanden
ten volle erkennen.
Inbrekers, moordenaars en derge
lijke diep-gezonken individuen staan
wel wat buUen de invloedsfeer van
ons, gewone menschen. Maar al heb
ben wij ons niet te begeven in het
dicht-begroeid en ondoordringbaar
dooinenbosch, er wassen langs ons
pad hoopjes stekels, welke wij zoo
maar niet stil moeten laten opschieten.
Om onkruid weg te krijgen, moet ge
het maar heel vaak afmaaien. Dan
gaat het ten slotte dood van ergernis
misschien. En bovendien moet ge den
grond, waarop het staat verbeteren
er planten van edeler aard in brengen.
Ruwheid behoort te worden overwon
nen door eerbied, in de eerste plaats
voor het scheppingswonder dat «leven»
heet
Wij geven onmiddelijk toe, dat wij
hier vastloopen op moeielijkheden en
raadsels. Reeksen van organische we
zens vernietigen elkander tot zelf
behoud en zich sparen van dierlijk
voedsel beft dit bezwaar niet op.
Dat de inwerking op de mede-
menschen, en in het bijzonder op de
jeugdigen, van wie gehoopt kan wor
den, dat de neigingen nog slappe sten
gels hebben en gemakkelijk zijn af te
leiden, het allermeest in aanmerking
komt is een eisch der taktiek. Men wil
gaarne aan zijn arbeid de grootst moge
lijke hoeveelheid nuttig effect ver
zekeren.
Met woord en voorbeeld, inzonder
heid met het laatste, moet het gevoel
van menschenliefde, waarvan nooit het
uiterste vonkje is uitgedoofd, worden
aangewakkerd, ter onderdrukking van
opwellingen van wreedheid, welke dik
wijls de oorzaak zijn van ruwe hande
lingen. Inderdaad is het veel meer
deze, dan onnadenkendheid, welke de
ruwheid teweegbrengt. Onze straat
jeugd, over welke het klachten regent,
is niet zoo dom, dat zij niet weet, hoe
uiterst gevaarlijk het is, bereden of
aangespannen paarden door gillende
geluiden of door steenworpen aan het
schrikken te maken. Toch beeft het
genoegen van dat steigeren en van
den angst der bestuurders een groote
aantrekkelijkheid voor sommige kin
deren, die een flinke tuchtiging zeer
van noode hebben. Wie zijn kind lief
heeft, spare de roede niet.
Wat rnen gewoonlijk onder ruwheid
verstaat blijft buiten bet terrein van
de misdaad. Soms is het daarvoor een
inleiding. Het zijn dan ook kleine
waarschuwingen, welke er tegen ge
richt worden, die licht te vergeten zijn,
als het niet een gewoonte is geworden
te ontzien, wat en waar het noodig is.
Het moet ons zoo eigen zijn, dat
iets daarmede in strijd ondenkbaar is.
De vermaningen aan het reizend pu
bliek, ten opzichte van rooken en van
iets erger nog zij moesten nooit
gedaan behoeven te worden.
Men zal het met ons eens wezen:
het niet in acht nemen van de eischen
der betamelijkheid is ook een vorm
van ruwheid. Geciviliseerde dames hin
deren in openbare inrichtingen door
den omvang harer reuzen boeden en-
bewijzen daardoor ongetwijfeld een
zeker gemis aan beschaving. Menschen-
n
ier
Levering der
door, geheeJ^fCederland.
illende JS&assen tegen BILLIJKE PRIJZEN.
groepen boksen tegen elkander in, om-
datzij hetnueenmaalitihun «vrijheids»-
gevoel vertikken, rechts te houden.
Gezelschappen wandelaars ontsieren
het landsctiap door het nederwerpen
van emballage en afval van eetwaren
en menig particulier terrein is reeds
ontoegankelijk gesteld, eenvoudig, om
dat de eigenaar, ondanks heihaald ver
zoek, niet gedaan kon krijgen.dat men
zich onthield van beschadigingen ver
nieling.
De sinaasappelschillen en oneetbare
restanten van apenriootjes, papier wor
den in een bosch maar overal heen-
geslingerd in weerwil dat er manden
voor berging aan de boomen zijn op
gehangen.
En heeft niet onlangs een op het
punt van toelating zeer vrijgevig
eigenaar van een moot landgoed moeten
waarschuwen tegen de vernielingen
door zoogenaamde botaniseerders, die
maar uit den grond trekken, wat hun
voor de hand komt, om er hun trommel
mee te vullen. Thuis zullen zij het wel
uitzoeken. Indien er iets van eerbied
voor de Schepping leefde, voor de
natuur bestond die daden van vaak
onbewuste ruwheid zouden niet de
introductie zijn voor andere hande
lingen, eveneens getuigende van het
gemis der eenvoudigste beschavings
beginselen.
Aan de poorten van den Tower te
Londen is een plakkaat aangebracht,
mededeelend dat de kroonjuweelen op
nieuw naar den Wakefield Tower zijn
gebracht en weder door het publiek
bezichtigd kunnen worden.
Gedurende geruimen tijd waren zij
op een onbekende plaats geborgen,
daar het noodig werd geacht de kamer,
waar zij tot dusverre bewaard waren,
met het oog op de veiligheid ie ver
houwen. Die verbouwing is thans ge
schied en wel zoodanig, dat mensche-
lijkerwijs gesproken, de kostbaarheden
absoluut veilig zijn.
Er is een nieuwe steenen vloer gelegd
en de zware muren zijn nog versterkt.
Traliewerk van het fijnste staal omsluit
de vitrines, waarin de kostbaarheden
uitgestald liggen. Op verschillende
plaatsen zijn knopjes aangebracht; bij
een enkelen druk op zoo'n knopje valt
een stalen mantel om de vitrines. Bij
de lichtste aanraking van de tralies
luiden er bellen door den geheelen
Tower en bovendien vallen bij een druk
op een knopje de zware ijzeren deuren
van de kamer automatisch toe.
In de jongste verkiezingscampagne
in Amerika heeft Roosevelt zich danig
geweerd. Hij heeft zich daarbij echte
Lot en Leen.
Lichtzinnige...
Ze zaten, met d'r beidjes, voor het
rechtsche raam van de benedenhuis
kamer. Zij hadden de kalfslapjes met
roodekool opgepeuzeld. En een «toetje»
na, een smakelijk puddinkje, door
Lena zelve klaargemaakt. Die had de
nieuwigheid indertijd doorgedreven...
Vroeger gebruikte ze een bordje met
rijst, overgoten door vla... Dat was
ouderwetsch. Zus Leen had moderne
neigingen. Die was zelfs op 'n Zondag,
met de stoomtram, naar Utrecht ge
gaan om een concert bij te wonen...
Het gerucht van haar plan had in het
plaatsje sensatie gemaakt. De nicht van
den notaris... wier neuspunt karmijn
werd bij 't vertellen van zóó iets, was
bij de gezusters Vos, op de Markt,
komen binnentrippelen... En direct, een
seconde nadat zij haar gezien hadden,
wisten Na en Mien Vos dat er iets
bijzonders aan 't handje was—
Aan de manier, waarop zij haar
koffie had geslurpt, het lepeltje op het
schoteltje neergelegd, aan alles be
speurden ze, dat er iets bijzonders
gaande was.
Toen was 't er uit gekomen, na
veel geknipoog en hoofdgeschud... Leen
Versteeg ging overmorgen, Zondag, met
de stoomtram van drie uur acht naar
Utrecht... Instinctmatig hadden zich
de oogen der dames gericht naar de
oudste der Vosjes... wat die er van
zei... van zóó iets... Kaatje Marianne
Vos...
Doch deze vergenoegde er zich mee,
buitengewoon nauwkeurig de naadjes
te tellen van d'r kous, waar ze aan
bezig was... Sterk wenkbrauw fronsend,
bril stijf strak tegen oogen gedrukt...
Ze zei niets.
Maar dat was genoeg.
Van ditt moment af zweefde er om
Leen Versteeg iets aparts.. O, wie in
de atmosfeer van Asperen's gezelschaps
leven vreemdeling was, zou niet licht
iets bijzonders hebben opgemerkt.
Maar een echte Asperer man of vrouw,
met fijne en getrainde voelhorens-
Ja, die snapte 't best. Die begreep, dat
er in de praatjes, de knikjes, de manier
van aankijken... Dat er in de glimlach
jes van Zondag-ochtend, als de kerk
aanging... Op de plechtige avonden,
als »de gravin» in de naaikrans der
dames van "Asperen en Didam» ver
scheen.... Ja, dat er tusschen alle ver
deren en Leen Versteeg iets zweefde...
De gravin, ambaehtsvrouwe van het
plaatsje, was allerliefst en allergena-
digst. Zij kwam in haar rijtuig, zelfs
in haar auto, bij zieke stumpers,
en de palfrenier sjouwde dan melk en
bakje-eieren aan... En engel van 'n
mensch
Zij onthaalde de arme kinderen op
krentenbrood en cacao. Ze was «net-
precies een gewone vrouw». Keek
ieder van de dames, die niet zonder
hartebonzing, iets tegen haar Haar-
Hooggehorene zat te vertellen, aan
met allersnoezigst-aanmoedigend glim
lachje... Slechts de vrouw van den
oudsten wethouder, die... op een dag,
dat haar man 'r in alle confidentie
had toegefluisterd hoe zij nu op den
kop af vier ton-gouds rijk waren-
Slechts deze was toen zij, in over
moedige bui, gravin had durven tegen
spreken, zoo maar, raak weg, dat
de anderen er bleek of rood van wer
den, »uit de hoogte» behandeld-
Gravin scheen doof als zij iets praatte...
En de ongenade der hooggeborene
daalde nèer op de arme wethoudersche..
Dien avond werd zij door de anderen
zorgvuldig ontweken... Tegen Leen
Versteeg was gravin wel vriendelijk,
maar er stolde altijd eene koelheid in,
die slechts asperschen konden begrij
pen... Over dien ongelukkigen Zondag
van het concert te Utrecht.
Dien middag, nadat de kalfslapjes
en de kool, met 't toetje, waren ver-
peuzeld, kon men niemand meer ver
wachten. 't Was, volgens menschelijke
berekening, ondenkbaar, dat iemand
aan de schel van Lot en Leen's huis,
te Asperen, zou schellen. Leveranciers
waren niet te wachten. Carolien, van
den ontvanger, die anders nog wel eens
kwam instuiven, lag met een «dikke
keel» in bed. Oom Nelis had weer de
jicht zoodat nichtje Betty geen seconde
van huis kon. De Merens' waren naar
Driebergen... Visite was niet te wach
ten. Hoser, de postbode, was een half
uur geleden langs gekomen, had
de krant in de bus gestopt en een
briefkaart van Pie, uit Rotterdam, dat
alles in orde was... Vóór van-avond
halftien, laatste postbezorging, was
geen geschel meer te wachten. Griet
waschte de vaten, vanuit de keuken
klonk het klikkeren der borden en
andere dingen. Zus Lot had het vierde
blad van het »nieuws« al tweemaal
doorgetuurd... Geeuwde zachtjes achter
eene hjmd... Sloot de oogen heel-even-
tjes... Denkend aan kopje-thee, dat
over een klein halfuur vóór haar zou
staan, als wanneer Leen, de lichtzin-
nig-modernistische, haar zou aan-
stooten— «Zeg, Lot, je thee wordt
koud, hoor!», zooals eiken middag
haast gebeurde, wanneer er geen be
zoek was.
Asperen dommelde in vlak na etens
uur. Een poosje geleden had de trein,
die langs kwam, gefloten— Tot het
huis der Versteegjes was 't doorge
drongen zelfs, schoon van station
tot daar, in Dorpsstraat bij Markt,
op z'n minst twintig minuten loopen
was. Als zij oome Kees of Naatje
moesten afhalen, gingen ze altijd een
half uur eerder van huis. De trein had
gefloten... De wind was, dien dag, juist
naar den kant van hun huis. En Leen,
die nooit kon dommelen na het eten,
had al zitten denken: Hè, als er nu
toch eens iemand kwam met den trein
van 3 uur 6— Dat zou gezellig wezen...
Ik zei 't reeds: Leen Versteeg had
altijd iets gevaarlijks en fantastisch