NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
@flfememee
BERICHT.
No. 34.
Beloven en doen.
BUITENLAND.
Zaterdag 29 April 1911.
Veertigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG
„Hereenigd," door E. HOLT.
FEUILLETON.
DE MOEZJIEKS.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15;
Franco per post door het geheele Rijk 1.25.
Afzonderlijke Nnmmers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
Bureau: Langestraat 37. Telephoonn0. 09.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
No. 5 van den 3den Jaargang van
tm
is heden aan onze geabonneerden ver
zonden en bevat o. a. de volgende
Illustraties
Een sensationeele luchtvaart met
tien passagiers (als voorplaat).
Het vertrek van onze Koninklijke
familie uit de residentie naar Het
Loo, met drie foto's, waaronder een
merkwaardig kiekje, voorstellende het
Prinsesje, die de menigte van uit den
trein toewuift.
De groote Internationale Voetbal
wedstrijden te Amsterdam, met vier
foto's, waaronder een foto van de
ingestorte tribune.
Kijkjes in de Rotterdamscbe Am
bachtsschool,- met negen foto's
Het Champagne-oproer te Epernay,
met twee foto's, voorstellende de ma-
uifesteerende champagneboeren en
hunne vrouwen.
De opstand in Mexico met twee
interessante kiekjes van het gevecht.
Noodlottige aanvaring te Slikker
vee, waarbij acht menschen bet leven
verloren.
De Simultaan-seance, gegeven bij
gelegenheid van het vijfjarig bestaan
der Haagscbe Damvereeniging D. 1. O.
Brand te Wilsum bij Kampen,
waarbij 15 buizen in de asch werden
gelegd.
Hit het Bollenland, meteen prachtig
kiekje van een bloeiend hyacinthenveld
te Haarlem.
Brand van het Stadhuis te Schaer-
beek bij Brussel, met '2 foto's, waarvan
één zeer merkwaardige foto, des nachts
te 12 uur genomen, op het oogenblik,
dat de brand op zijn hevigst woedde.
Vijf portretten van bekende land-
genooten.
In het geheel 35 interessante actu-
eele foto's.
Het vervolg van den roman »8i3«
de rubriek vaD Redacteur X en het
Kindernummer »Ons Prinsesjes.
Ten slotte het vervolg van onzen
nieuwen, boeienden roman, getiteld:
De geabonneerde
wonende
wenscht zich te abonueeren op het
weekblad „PAK ME MEE", tegen den
prijs van 3'/i cents thuis bezorgd.
«Beloven en doen is twee.1' zegt
men wel eens. Zeer zekerbeloven
en doen is twee. Er wordt menigmaal
veel beloofd, maar ach, wat wordt,
van wat men belooft, vaak weinig,
bitter weinig, uitgevoerd. Dit zal dan
waarschijnlijk ook de reden zijn waar
om men wel zegt: beloven en doen
is twee.
Maar beloven èn beloven is óók
tweetusschen beloven en beloven
is óók onderscheid, zoo goed als tusschen
beloven en doen. Wat? hooren we
een onzer lezers vragen, is tusschen
beloven en beloven onderscheid? Een
belofte is toch een belofte? Zeer zeker,
een belofte is een belofte, maar toch
kan er onderscheid zijn tusschen twee
beloften. Kom, we zullen dit met
voorbeelden eens trachten duidelijk te
maken.
Ge treft een kennis op straat, iemand,
dien ge in langen tijd niet gezien
hebt. Ge knoopt een gesprek met hem
aan, ge informeert er naar waar hij
den laatsten tijd heeft doorgebracht,
enz. 't Blijkt dat uw kennis niet heel
ruim bij kas is. Hij vraagt u om tien
pop ter leerihij belooft u zoo spoedig
mogelijk terug te geven, morgen,
overmorgen, of de volgende week,
althans zoo spoedig mogelijk, direct
nadat hij geld zal hebben verdiend.
Ge gelooft hem en leent hem de ge
vraagde tien gulden en ook neemt
ge er genoegen mede dat hij direct
hpt geleeude zal terug betalen, zoodra
hij het geld zal hebben verdiend. Zoo
scheidt ge van uw kennis, steeds ge
lovende dat hij zijn gelofte zal nakomen.
Er verloopen een paar weken, zonder
dat ge iets van hem hebt gehoord,
maar nóg twijfelt ge niet aan zijn
eerlijkheid. Eindelijk ontmoet ge hem
eens weer op straat. Ge houdt hem
staande en vraagt hem of 't hem ge
lukt is werk te vinden, waarop hij
ontkennend antwoord. Nu begint ge
aan de oprechtheid van uw kennis te
twijfelen, maar ge laat hem dit niet
blijken. Ge informeert er naar en
komt tot de ontdekking dat hij reeds
heel lang werk heeft gevonden en dat
hij goed verdient ook. Het verdiende
loon evenwel brengt hij zoek in de
kroeg, bij spel en glas. Steeds blijft
hij onwillig in 't betalen. Ge begrijpt
dat hij niet terugbetalen wil uw
kennis beeft zijn woord gebroken. Hij
had belooft direct na verdienste te
zullen betalen, nog wacht ge op be
taling beloven en doen is twee,
zegt een spreekwoord.
Nog veel meer wordt er beloofd.
Denk maar eens aan de verkiezings
tijd! De eene candidaat belooft u dit,
de andere dat, en nóg wacht ge op
nakoming der belofte beloven en
doen is twee, zegt ge in u zelf.
Wij hebben nu aangetoond dat
»doen<( lang niet altijd op beloven
volgt, dat dus beloven en doen twee
is, maar nu zullen we ook bewijzen
dat beloven en beloven twee is.
Ge hebt een jongen van een jaar
of tien, een echte jongen, een deug
niet zeggen sommigen. Eens op een
dag heeft hij weer een streek uitge
haald, die u minder goed aanstaat.
Ge neemt bem daarover des avonds
onderhanden. Ge zijt toornig. Met uw
eene hand houdt ge den jongen vast
en terwijl ge den anderen hand opge
heven hebt, net alsof ge hem een
tik zult geven, schreewt ge bem toe:
«Zul je 't ook weerdoen De jongen
is bang dat de schijn werkelijkheid
zal worden, als hij zegt dat bij 't niet
weer zal doen, en dus antwoord hij
vlug:
«Neen vader, ik zal 't nooit weer
doenlo
Uw jongen heeft dus beloofd 't
niet weer te zullen doen, maar den
volgenden dag hoort ge er toch weer
van. Nu zijt ge nog woedender, temeer,
omdat bij den vorigen dag nog juist
beloofd had 't niet weer te zullen doen.
Maar, zoo mag gevraagd worden, was
dat wel een belofte, die van uw
jongen? Hebt ge hem de belofte niet
afgedwongen en kan dus wel van een
belofte worden gesproken? Ons dunkt
van niet, en velen uwer zeker met
ons denken er zoo over.
Gij allen herinnert u zeker de ge
schiedenis wel van Albrecht Beding,
de dappere verd»diger van 't kasteel
van Schoonhoven, die terug kwam in
't kamp van den vijand, om levend
begraven te worden, daar hij zijn
woord bad gegeven? Wat van de ge
schiedenis waar is, weten we niet,
maar zou men Albrecht Beiling van
woordbreuk hebben durven beschul
digen, als bij niet weer terug was
gekomen En wanneer een roover
u op een avond aanhoudt en u uws
weegs laat gaan, zoodat ge de belofte
hebt moeten afleggen hem den vol
genden dag 25 gulden ter band te
stellen, en ge doet dit dan niet, ge
stelt er integendeel de politie mede
in kennis, zal dan iemand u van
woordbreuk durven beschuldigen, van
niet-nakoming uwer gedane belofte?
Neen, waarschijnlijk.
We zien dus: óók beloven en be
loven is twee. EeD belofte, die afge
dwongen wordt, achten wij niet een
belofte, precies gelijk als eene, die
uit eigen beweging wordt afgelegd.
De laatste belofte moet wel worden
nagekomen, maar voor een afgedwon
gen belofte geldt dit niet.
Ewoud Ypsilon.
Woensdag is Stinie Morrison, de
begenadigde ter dood veroordeelde,
naar de gevangenis van Dartmoor
overgebracht. Aan het Waterloo Sta
tion had daarbij een wilde scène plaats.
Morrison, boewei geboeid, worstelde
hevig met zijn bewakers, toen dezen
bem in den trein wilden doen plaats
nemen. Hij werd echter spoedig over
mand en was toen dadelijk weer ge
kalmeerd. Het tooneel wekte veel
sensatie aan het drukke station. De
politie meent, dat Morrison eenige
oude vrienden aan het station bad
verwacht, en nu nog eens had willen
toonen, wat hij kon.
In Parma hebben de naai-meisjes
gestaakt, De kinderen trokken zingend
door de stad en zetten haar vakge-
nooten aan tot medestaken. Op de
Piazza Santafiora werd betoogd en
gesproken. Maar zie, de politie die
een einde aan de betooging wilde
maken zonder bloedvergieten, kwam
op een goed denkbeeldzij liet een
grooten hond los op de betoogende
ateliermeisjes, een hond, die wel blafte
maar niet beet. In een oogwenk was
heel de troep betoogsters naar alle
kanten uiteengestoven.
't Geval doet denken aan dat van
'n paar Londensche grappenmakers,
die een suflragetten-vergadering deden
uiteenstuiven door drie muizen onder
de vergaderden los 'te laten.
Chédanne, de architect van buiten-
landsche zaken in Parijs, beschuldigd
van oplichting en verduistering, is op
vrije voeten gesteld. Men kon wel
bewijzen dal hij veel bad gedaan wat
niet behoorde, maar niet dat hg be
paald strafbare handelingen gepleegd
heeft. Wanneer hij de menschen
quittanties liet teekenen voor twee
maal het bedrag dat zij ontvingen,
dan was dat niet om zich zelf te be-
n)
De dag, waarop men het te Joe-
kowo verwachtte, was zacht en som
ber. De jonge meisjes, die 's morgens
in hare lichte japonnetjes waren uit
gegaan, het beeld te gemoet, kwamen
er' 's avonds in processie, zingende
mede aan, terwijl men op den tegen-
overliggenden oever uit alle macht de
klokken luidde. Eene groote menigte
inwoners van Joekowo en vreemdelin
gen versperden de straat. Dat gaf een
geschreeuw, een stof, een gedrang....
De oude, zijne vrouw, Siriak allen
strekten de handen uit naar het beeld,
keken er gretig naar en zeiden met
tranen in de oogen: «Bewaar ons,
MoedertjeDoe een goed woordje voor
ons
Zij begrepen allen eensklaps, dat er
tusschen hemel en aarde geen gaping
bestaat, dat de rijken en de sterken
nog niet alles in bun macht hebben,
dat er nog eene plaats is, waar men
gevrijwaard is tegen beleedigingen,
slavernij, tegen de zware, ondragelijke
ellende, tegen de afscbuwelijken bran
dewijn.
«Bescherm ons, Moedertje,» snikte
Marja, «Moedertje
Maar er kwam een einde aan de
gebeden, men nam het beeld mede,
en alles kwam weer in zijn gewone
doen. Men boorde andermaal in de
herberg rauwe dronkemansstemmen...
De rijke moezjieken waren de eeni-
gen, die bang waren voor den dood.
Hoe rijker ze werden, des te minder
geloofden ze aan God en aan een leven
na dit leven. Maar uit vrees voor bun
aardsch uiteinde, brandden zij kaar
sen en lieten zij gebeden doeu.
De arme moezjieken waren niet bang
voor den dood. Men zeide den beiden
oudjes in bet gezicht, dat zij nu al
zoolang geleefd hadden, en dat het
dus tijd werd, om te sterven; en zij
waren er niet over verstoord. Men
geneerde zich niet, om tegen Fjokla
in tegenwoordigheid van Nikolaas te
zeggen, dat als bij (Nikolaas) dood
was, baar man, Denies, vrij zou zijn
van militairen dienst, en bij haar thuis
zou komen. Marja, wel verre van den
dood te vreezen, betreurde bet, dat
hij zich zoo lang liet wachten, en was
gelukkig, als er kinderen van haar
stierven.
Maar indien de moezjieks den dood
niet vreesden, voor ziekten hadden zij
daarentegeneen overdreven angst.
Yoor de kleinste kleinigheid, voor
eene kleine storing in de ingewanden,
eene lichte buivering, ging de babka
naar bed, stopte zich aan alle kanten
in en lag voortdurend luid te zuchten
en te kermen: «Ik ga do... od;ikga
do od.« Ossip ging dan den geeste
lijke halen; de babka biechtte, en men
diende baar het heilige Oliesel toe.
De moezjieks praatten dikwijls over
kouvatten, lintwormen en steenen in
de maag, die naar het hart opstegen.
Zij waren bet meeste bang voor kou
vatten, kleedden zich dik, zelfs in den
zomer, en koesterden zich bij de kachel.
De babka hield ervan zich onder
doktershanden te stellen. Zij ging dik
wijls naar bet gasthuis, en vertelde
daar, dat zij aebt-en-vijftig jaar was,
ofschoon zij zeventig jaren telde. Zij
verbeeldde zich, dat de dokter, indien
hij haren leeftijd wist, haar niet zou
willen behandelen, maar zeggen zou,
dat zij aan den dood moest denken.
Zij ging gewoonlijk 's morgens vroeg
naar bet gasthuis, met twee of drie
kleine meisje bij zich en kwam 'savonds
hongerig en slecht gemutst thuis, met
droppeltjes voor haarzelve en zalfjes
voor de kinderen. Eens nam ze Nikolaas
mee, die toen twee weken achtereen
droppeltjes gebruikte, en zeide, dat bij
zich beter gevoelde.
De babka kende alle dokters, alle
officieren van gezondheid en alle kwak
zalvers, dertig wersten in den omtrek,
en geen enkele beviel haar. Op het
feest, toen de priester met bet kruis
de iezba's rondging, en vertelde de
sacristein haar, dat er in de stad, kort
bij de gevangenis, een oud mannetje
woonde, die assistent-chirurgijn was
geweest, en kranige genezingen be
werkte hij gaf haar de raad, van eens
naar hem toe te gaan. De babka volgde
dien raad. Toen de eerste sneeuw be
gon te vallen, ging zij er heen en
bracht een oud mannetje met een
zwaren baard mee terug, een gedoopten
Jood, met blauwe aderen op zijn voor
hoofd. Op dat oogenblik waren er juist
arbeiders in de iezba, eeD oude kleer
maker met een verbazend grooten bril
maakte van oude lappen een vest, en
twee jonge vollers maakten vilten
laarzt i. Siriak, dien men vanwege
zijne dronkenschap bad weggejaagd,
was eveneens te huis. Hij herstelde
een kraag, naast den kleermaker ge
zeten. Er waren te veel menschen in
de iezba, de lucht was er benauwd en
verppst. Het mannetje onderzocht Niko
laas, en zeide, dat men koppen moest
zetten.
Hij begon er meede oude en Siriak,
de kleermaker en de meisjes zagen toe.
Het was hun, of zij de ziekte Nikolaas'
lichaam zagen verlaten. Nikolaas keek
ook naar de koppen, die men op zijn
borst had gezet en bij bet gevoel, dat
er in werkelijkheid iets van hem werd
weggenomen, glimlacbtte bij van ge
noegen.
«Goed zoo,» zeide de kleermaker.
«God geve dat het hem verlichtte.»
De bezoeker zette bem twaalf koppen,
toen nog eens twaalf, bij dronk thee
en ging toen weg. Nikolaas bogon te
bevenzijn gelaat vertrok, zijn vingers
werden blauw. Hij wikkelde zich in
een deken en in een mantel, maar
hij werd hoe langer hoe konder.
's Avonds begon zijn doodstrijd; hij
vroeg, dat men bem op den vloer zon
leggen, verzocht den kleermaker niet
te rooken, toen ging hij kalm liggen
en stierf tegen den morgen.
i Wordt vervolgd.)