WIE UW 1
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
EEN PAPIEREN ERFENIS.
No. 58.
Zaterdag 22 Juli 1911.
Veertigste j aargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG
Een woord tot belangstellenden
in bet werk der Nederlandsche
Heidemaatschapp.
FEUILLETON.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15;
Franco per post door het geheele Rijk 1.25.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
Bureau: Langestraat 17. Telephooiiu». 09.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 71/, Cent.
Advertentiên viermaal geplaatst worden slechts driemaal bereken i
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Indien er in den lande één Ver
eeniging, bestaat, die zich in de alge
meens belangstelling mag verheugen,
dan is het zeker wel de Nederlandsche
Heidemaatschappij. Overtuigd, dat een
nadere kennismaking met betgeen
deze vereeniging tot stand brengt en
reeds heeft gebracht, uw belangstel
ling nog zal vergiooten, stellen wij
ons voor in de volgende regelen een
beknopt overzicht te geven vari bet
nut, dat zij op zoo velerlei gebied ge
bied sticht.
De aanleiding daartoe wordt ge
geven door het feit. dat in 1913 de
Heidemaatschappij '25 jaren zal heb
ben bestaan. En wanneer men nu
nagaat, wat tengevolge van haar ge
heel belanglooze bemoeiingen in een
tijdsverloop van een kwarteeuw is tot
stand gekomen, dan mag zeker wel
met voldoening op den afgelegden
levensweg worden teruggezien en is
er ongetwijfeld alle reden, om het
zilveren feest met meer dan gewone
opgewektheid te vieren.
De Nederlandsche Heidemaatschap
pij beoogt, zooals bekend is, het in
ruimen zin tot de hoogste vruchtbaar-
beid opvoeren van den vaderlandschen
bodem en van het water, dat in sloot
en plas meer en rivier dezen bodem
bedekt. Uitgestrekte heidevelden, moe
rassen duinen en zandverstuivingen
zijn dan ook in weinige jaren door
haar in vruchtbare weiden en akkers
of in jonge bosschen veranderd. Door
haar tusschenkomst wordt bovendien
de weg gewezen tot verbetering van
reeds bestaande cultuurgronden. Dank
zij die tusschenkomst worden uitge
mergelde en verwaarloosde gronden
weder tot vruchtbaarheid gebracht
worden door verbeterde drooglegging
door een betere bewerking en be
mesting of op welke wijze ook van
meer weiden en akkers, dan men
wel meent, grootere opbrengsten
verkregen wordt door het ver
ruimen der kennis van de bosch
cultuur de behandeling en de exploi
tatie van boomen en bosschen meer
en meer in betere banen geleid wor
den uitgemoorde, verarmde wateren
wederom van meer en betere visschen
voorzien en wordt getracht de grooten-
deels verarmde visschersbevolking tot
meerdere welvaart te brengen; wordt
het afvalwater van gestichten, fabrie
ken. enz., hetwelk de openbare wateren
zou verontreinigen en dan den visch-
staud vernietigt en de gezondheid be-
dieigt, ten nutte van den bodem aan
gewend, om liet daarna gezuiverd af
te voeren; worden doelmatig inge
richte landbouwers en arbeiderswon
ingen gesticht.
Zonder overdrijving mag worden
gezegd, dat men thans bij de Neder
landsche Heidemaatschappij met geen
enkel verzoek om hulp of raad voor
een werk op cultuurgebied tevergeefs
aanklopt.
Het groote bedi ag, waarmede bet
nationale vermogen eri de grond
waarde door haar bemiddeling werd
en wordt verhoogd, ook slechts bij be
nadering te schatten, is onmogelijk.
Hij, die een blik slaat op de bedragen
der uitbetaalde arbeidsloonen voor
door haar uitgevoerde werken, op het
aantal adviezen, uitgebracht op cul
tuurgebied. op het aantal H.A. woes-
ten grond, dat door haar rechtstreek-
sche tusschenkomst als vruchtbaar,
voedsel- en werkverschaffend cultuur
land aan den vaderlandschen bodem
werd tóegevoegd en weet, dat de vele
ambtenaren van vroeg tot laat in de
weer zijn om allerlei cultuui belangen
te bevorderen, zal wel geen oogen-
blik twijfelen aan den machtigen in
vloed, die van deze Maatschappij is
uitgegaan.
Men moet daarbij ook vooral niet
uit het oog verliezen, dat bet recht
streeks door baar tot stand gebrachte
slechts een deel is van hetgeen tot
maatstaf kan dienen voor de beoor
deeling van bet door haar geslichte
nut. Indirect werd wellicht nog veel
mper door haar gedaan. Zij toch gaf
den stoot aan het ontginningswei k in
het algemeen (omstreeks 1890 wer
den in ons land jaarlijks ongeveer
1000 H A. ontgonnen, thans onge
veer 6000 H.A.), zij was het, die
krachtig de aandacht van het groot-
De tegenwoordige hoogte werd echter
niet bereikt zonder veel moeite en
strijd. Het werk dei Maatschappij
kon zich niet alleen bepalen tot het
cultiveereu van den bodem zelff inte
gendeel, men moest heginnen met
het cultiveeren van de beoefenaars
van de bodemcultuur. Sinds jaren
heeft de Heidemaatschappij haar cur-
kapitaal op het succesvol outginnen I sussen, waar des winters jonge mannen
van zoogenaamde dorre heidegronden j worden onderwezen in onderwerpen,
wist te vestigen. f die voor hun vorming van belang zijn.
Het werk, door baar tot stand ge-1 Dit onderricht wordt in hoofdzaak
bracht, is echter ook in een ander gegeven door mannen van de prak-
opzicht heilzaam. Denken wij slechts
aan den gunstigen invloed, welken de
ontginningen, enz. als werkverschaf
fing uitoefenen. Door de vele ontgin
nings-, bebosschings- en cultuurwer
ken wordt op het platteland mede
gewei kt aan het herstellen van het
evenwicht tusschen vraag en aanbod.
Indien de plattelandsbewoner in zijn
omgeving volop werk vindt, vermin
dert zijn lust tot deri trek naar de
groote steden. [Bijna onmerkbaar en
zonder een bepaald opzet wordt die
tiek tegengegaan, maar de gevolgen
zijn er niet minder gunstig om. Men
kampt met werkloosheid in de groote
steden en brengt groote offers om
dit euvel te bestrijden. Maar zou het
leger der werkloozen daar nog niet
heel wat grooter zijn. wanneer de
Heidemaatschappij niet op velerlei
gebied direct en indirecht voor weik
had gezorgd en krachtig had medege
werkt aan de verhooging van de wel
vaart op het platteland, en zouden
de gevraagde offers dan nog niet veel
grooter zijn? Deze vragen moeten
zonder voorbehoud toestemmend wor
den beantwoord, vooral als men be
denkt, dat een groot gedeelte van
het werk juist in den winter valt.
In Maart 1911 vonden bij de Heide
maatschappij niet minder dan onge
veer 2700 personen werk en brood
en hoevele duizenden daarbuiten, door
ontginningen, die niet zouden bestaan,
indien de Heidemaatschappij riiet door
haar voorbeeld daartoe opgewekt had
lijk, door hen, die buiten waken voor
de goede uitvoering der werkzaam
heden en ook theoretisch op de hoogte
zijn. Hadden deze cursussen aanvan
kelijk een geheel huishoudelijk karakter
in 1903 werd dit anders. In dat jaar
toch werden zij gereorganiseerd tot
een onderwijsinrichting van beteeke-
nis, die naar vaste lijnen zou werken.
De Regeering gaf blijk van instem
ming door het vei leenen van subsidie.
Ten bewijze, dat er beboette bestond
aan een dergelijke inrichting moge wel
dienen, dat uit alle oorden des lands
jonge mannen kwamen, om daarop hun
kennis en ervaring te vermeerderen.
Des zomers buiten, des winters in de
school, onder leiding van dezelfde
krachten: hier moest een goede band
bestaan tusschen theorie en praktijk.
De resultaten hebben dit bewezen.
Voortdurend neemt het aantal leer
lingen toe. Elke twee jaren verlaten
30 tot 40 flinke jonge mannen den
cursus, jonge mannen, die zich over
het geheele vaderland, ja zelfs ver daar
buiten verspreiden en daar, hetzij in
dienst der Maatschappij, hetzij werk
zaam voor zich zelf of voor anderen,
het werk van de bodemcultuur be
vorderen.
Waar de Heidemaatschappij zich op
zoo velerlei gebied bewoog voor hel
verspreiden van kennis, zoowel door
haar werk als door haar cursussen,
door haar adviezen en haar tentoon
stellingen, door haar lezingen en haar
geschriften, spreekt het vanzelf, dat
voor demonstraties geleidelijk vooi-
werpen, kaarten en foto's werden ver
zameld en vervaardigd. Het zal u niet
verwonderen, dat in den loop der jaren
die verzamelingen een grooten omvang
hebben aangenomen. Werd een en
ander aanvankelijk zooveel mogelijk
zoodanig bewaard, dat het als sprekend
leermateriaal praktisch nut kon af
werpen, langzamerhand zag men zicli
wegens gebrek aan ruimte genoodzaakt
al die nuttige zaken te doen verdwij
nen in kasten en kisten, op zolders
en in kelders.
Met genoegen kan worden vermeld,
dat het thans eindelijk is gelukt een
groot gedeelte (zij het dan ook op
bescheiden schaal) in één gebouw, in
een museum osder te brengen, zooda t
meer algemeen nut daarvan kan wor
den getrokken. In dat museum vindt
men een belangrijke, uitgebreide serie
van beschadigingen door insecten; van
nuttige en schadelijke dieren voor iJeri
land- en boschbouw en de visscherij
mineralen en gesteenten; grondmon
sters; modellen van bevloeiingen en
landbouwgebouwenpreparaten van
allerlei zoetwatervisch, benevens een
aquarium met zoetwatervisch; ont
wikkelingsprocessen van verschillende
vischsoorten van 6i tot vischjevisch-
tuigen, werktuigen voor land-en bosch
bouw; houtmonsters en houtsortee-
ringen, enz.
Er behoeft zeker niet de nadi uk op
te worden gelegd, dat alles, wat in
het museum is te zien en te vinden,
niet alleen van belang is als onderwijs
materiaal, maar niet minder beteekenis
heeft voor hen, die reeds in de praktijk
werkzaam zijn. De bescheiden inrich
ting bewijst dan ook door de groote
belangstelling, die bet publiek hiervoor
toont, dsidelijk, dat aan een museum
op dit gebied behoefte bestaat.
Tot nog toe ontbreekt echter in ons
land een behoorlijk ingericht land-,
boschbouw- en visscberijmuseum, in
belangrijkheid en omvang een Rijk als
Nederland waardig, waar landbouw,
boschbouw en visscherij hoofdtakken
14
"Gij zijt allen mijne élèves," begon
zij met een allervrieDdelijksten blik
door hare blauwe brilleglazen, «en
hoewel ik niets hecht of niets meer
hecht aan kostbare geschenken, dan
aan heele gewone" (zóó nederig en zoo
onbaatzuchtig was zij nooit vóór baar
verjaardag), «hoewel ik, om een voor
beeld aan bet dagelijksche leven te
ontleenen, nimmer uwe toegenegenheid
jegens mij verdenken zou, al bad ge
mij een bosje zwavelstokken gegeveD
in plaats van dit cylinderhorloge hier
beschouwde ze het kostbaar kleinood
met een gelukkigen glimlach zoo
gevoel ik mij toch, meer dan anders
opgewekt, u, mijne lieven, de warme
verzekering te geven mijner voort
durende toegenegenheid. Uwe liefde
volle harten, waarvoor zeker geene
opofferingen te groot zouden zijn, zoo
als vele aandoenlijke bewijzengetuigen"
hier raakte zij even met haar pink
achter bet brilleglas, alsof ze een traan
bad weg te pinken «wil ik ook u
gelukkig maken door de mededeeling"
en nu zocht zij in eenige papieren
«dat onze cultuur naar wensch gaat.
Ik heb daar zooeven statuten ont
vangen, en zij werd gestoord door
het binnenkomen van de meid, die met
eene zachte stem jonge juffrouw Anna
verzocht even bij juf Riek boven te
komen.
Anna verwijdert zich met vreugde,
maar als ze op juf's kamertje gekomen
is, verwondert ze zich niet weinig, baar
nog te bed te vinden. De juf schuift
bet bedgordijn open en wenkt haar
nader te komen.
«Kom eens hier," zegt ze met een
flauwen glimlach, «gij moet er niet
boos om zijn, dat ik juist vandaag, nu
het feest is, u heb laten roepen. Ik
heb van nacht zoo onrustig geslapen,
en gevoel mij niet wel, daarom ben
ik maar hier gebleven. Ik word toch
niet gemist, vooral op een dag als deze.
Ik heb u laten roepen, omdat ik stellig
geloof, dat ik ziek zal worden, en zieke
menscben kunnen sterven nu, in
't graf is rustmaar Anne, als dat
gebeuren mocht, zult gij er dan voor
zorgen, dat niemand ziet, wat gij gezien
hebt Gij weet wel, wat ik meen
zult gij dan zorgen dat alles verbra
neen, weggeruimd wordt?"
«Ja, juf, heusch, ik beloof het u," en
het kind drukt baar hand met warmte.
«Dan ben ik gerust," antwoordt de
juf; «hier zijn de sleutels," en zij wijst
onder haar kussen, «gij moogt er meê
doen, wat gij wilt. Ga na maar naar
beneden, en laat mij maar ziek zijn,
en, als God wil, sterven." Zij schuift
de gordijnen dicht, maar voordat bet
kind nog vertrokken kon zijn, roept
ze nog achter de gordijnen: «Niet ver
branden, boor! beloof me dat nog!"
«Nooit, juf!" zegt Anna geruststel
lende, als de mededeeling der statuten
is afgeloopen. Zoodra de juf Anna ge
waar wordt, en alzoo herdenkt wat
deze gemist heeft, draagt zij eene der
secondantes op, haar het verhaalde meê
te deelenmaar deze fluistert het kind
in het oor: «dat zullen we maar laten,
want ik heb er volstrekt niet naar
geluisterd."
De avond was gekomen. De mode-
rateurs, die driehonderd vier en zestig
achtereenvolgende dagen onder een
gehaakt of geknoopt kleedj e zijn bedekt
geweest, stonden geschaard om de
plechtigheid licht en luister bij te zet
ten. De jonge juffrouwen in hane keu
rigste kleedjes gedoscht, zaten reeds
groepsgewijze geschaard, maar werden
allen in pracht overtroffen door de juf,
die schitterender dan ooit, overal zicht
baar was; nu eens bij de piaDO, waar
zij de muziek nakeek, dan weêr bij de
kinderen, die zij vermaande of bij de
meiden, die zij beknorde.
Bij het eerste gescbel gingen de
meisjes samenscholen, of ze elkadr een
groot geheim hadden meê te deelen.
Die stelling hadden ze nog niet ver
laten, toen de kostschoolhouder met
zijne zestien jonge heeren binnentrad.
Het begin van den avond was zeer
stijf; de kostschoolhouder knoopte een
diepzinnig gesprek aan met zij ne vrouwe-
lijke collega, en dat eisebte stilte, en
belette de wederzijdsche kennismaking;
maar eindelijk waagde een der grootste
knapen, wel wat bedremmeld en blo
zend, den gicbelenden troep te naderen.
Toen noodigde de juf de jonge lut uit,
wat muziek te maken. Dat gaf een
vreugd, en, zooals het onder volwas
senen ook wel gaat, bet scheen dat de
muziek alleen diende om gezelliger te
kunnen babbelen.
Een was er echter onder de knapen,
die niet in de algemeene vreugde deelde.
Hij hield zich afzonderlijk; maar was
toch door velen al opgemerkt. Zilfs
het wilde ding, voor wie Anne in den
laatsten tijd te stijf was gehouden, had
al menigen spottenden blik op hem
geworpen en in stilte de aandacht der
meisjes op hem gevestigd. Maar Anne
kon het niet van zich verkrijgen, hem
daar zoo alleen te laten zitten. Zij ging
op een stoel naast hem zitten en zeide
op vragenden toon
«Jongeheer Philip Grankam, niet
waar
De aangesprokene kleurde sterk, ea
stamelde, terwijl bij zoo linkscb moge
lijk opstond:
«O ja, juffrouw Anna... boe vaart u?"
«Ik heb u nog niet gesproken,"
vervolgde Anna, «na het sterven van
uw papa. Zeg eens, houdt gij ook van
muziek, of maakt ze u treurig, even
als mij
Philip ziet de lieve spreekster aan,
en weet geen antwoord; maar zij SDapt
maar voort op baar eigen, innemende
manier, om hem, zoo als zij het noemt,
«eens op zijn plaats te zetten". Het
gelukt haar dan ook langzamerhand
den gemelijken trek van zijn gelaat
te doen verdwijnen en hem opmerk
zamer te doen worden. Maar als de
dans zal beginnen, zit zij weder alleen.