NIEUW I
Nieuws- en Advertentieblad
voor dl® Provincie Utrecht.
@flfeiweinefc
No. 3.
Zaterdag 11 Januari 1913.
42e jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG
PREMIE
BINNENLAND.
FEUILLETON.j
Knecht en ieester. j
Amerstoortsche Courant.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15;
Franco per post door bet geheele ftpk 1.25.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER
Bureau: Lnngestraat 77. Telephoonn. 09
ADVERTENTlEN:
Van 1G regels f 0.50; iedere regel meer 7V Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
voor de lezers van deze courant
Het heden verschenen 40s nummer
van den vieiden jaargang van
Dit actueel Nummer bevat als
voorplaat: De Minister van Oorlog
bezichtigtde mitrailleurs-bespanningen
op het Proefveld te 's-Gravenhage
Voorts: De Kaasmarkt te Alkmaar.
De Nederlandsche Ambulance aan het
werkEene operatie door Dr. van
Tietihoven en »Hoe de ossen van de
Ambulance van Nieuwe hoeven worden
voorzien Het Nijrneegsche Vraag
stuk de overbrugging van do Waal
met '2 foto's. Prof. Htigo de Vries.
Twee aardige kiekjes van Nunspeet.
liet Natuurkundig Museum te Leiden,
met twee iriteriessante (oto's In
de Rotterdamsche Diergaarde. Twee
foto's van vogels: het Vischdiefje en
de Kleine Zeemeeuw. De Wereld
en Internationale Tentoonstelling in
1913 te Gent, met foto's vari bel
Belgische Koningspaar, als Hooge
Beschermers van de Tentoonstelling;
een foto van de vier leiders der
Tentoonstelling; Panorama der stad
Gent; Het Schippershuis te Gent.
De rnoord op hel Huygenspark te
's-Giavenhage. De vrouw en de
Justitie. Von Kiderlen Wachter-j-
Ten slotte: Portietten van bekende
landgenooten Het vervolg van den
historischen roman door Eline van
Stuwe Jacqueline Reyneke van Stuwe).
getiteld: «Donkere Wolken.De
Rubriek van Redacteur X. De
achttiende Esperanto-lesen hetKinder-
nummer «Ons Prinsesje,met onder
houdende en leerzame lectuur voor
de Jeugd.
De geabonneerde
wonende
wenscht zich te abonneeren op het
weekblad „PAK ME MEE", tegen den
prijs van 3'/> cents thuis bezorgd.
Het Departement van DEFENSIE.
De Staatscourant van Woensdag
avond (No. 7) bevatte een Kon Best.
van 3 Dec. 1912 (Sf. bl. No. 363),
waarbij worden opgeheven de Depai te-
meuten van Marine en van Oorlog
en ingesteld een Dep. van algemeen
bestuur, dat den naam zal dragen van
Departement van Defensie.
Waai om niet het zuiver Nederland
sche wooid »Landsveidediging« ge-
biuikt? Red.
IIoc het kiezersvolk wordt voor
gelicht.
tn de Limburgsche en Noord-
brabantscha bladen kan men in den
laatsten tijd lezen artikelen, naar
aanleiding van de Taiïefwet-Kolkman.
Da aard en de inhoud dier artikelen
kan Feeds worden opgemaakt uit de
opschriften, die zij dragen: Geen broo.1
rneer in eigen huis! De nood aan den
man. Ongewapend tegenover onze na
buren. Overgeleveid aan den buiten
lander. Weerloos tegenover den
vreemdeling, Waar gaan wij heen?
Tot waar zijn wij gekomen Waarheen
bracht men ons?
Wat de schrijvers willen, is niets
meer of minder dan de goêgemeente
wijs maken, dat onze nijveiheid kwijnt,
dat onze handel noodlijdend is, dat
onze arbeiders binnen onze grenzen
geen werk meer kunnen vinden,
kortom dat Nederland op den rand
van den afgrond is gebracht
allemaal door den Vrijhandel, die
volgens de hoeren «steenen voor
brood« geeft!
De bedoeling van deze «voorlichters»
van het kiezersvolk ts nog al door
zichtig; zij is alleen maar het zoeken
van een gelegenheid om als het
onfeilbaar geneesmiddel tegen onze
maatschappelijke nooden aan te
prijzen: de Taiiefwet-Kolkman. Deze
zal ons algemeen welvaait brengen,
de koopkracht vermeerderen, de
werkloosheid doen verdwijnen en nog
veel meer enfin hel oude liedje,
dat ons uit znkeren hoek altijd maar
weer woidt voorgezongen.
O, die pa11ij-politiek
Nu is de «Bredasche CouranU
laat het ons maar getust zeggen
zoo naief geweest een van de boven
genoemde epistels te gaan bestrijden.
Zij heeft voornamelijk met behulp
van de gegevens, verstrekt door het
ministerie van Landbouw, Nijverheid
en Handel, dus door de Regeering
zelf, de dwaze beweringen, in het
bovengenoemde aitikel te lezen, weer
legd wat nu juist niet zoo heel
moeilijk was.
De «Bredasche Ct.a eindigde haar
ciitiek met de verklaring, dat zij
nieuwsgierig was, hoe de redactie
van het «Dgbld. van Noord-Brabant»,
hel blad waarin het artikel vooikwam.
zich pr uit zou redden
»Of zal zij zoo vroeg de «Bied.
Gt.« zich zooals gewoonlijk, als
haar lastige vragen worden gesteld,
stilletjes zwijgen, denkende: »mijn
lezers krijgen toch de «Bredasche
Courant» niet onder de oogen en
'slikken al wat ik ze voorzet als
Izoetekoek
Als de «Bredasche CouranU zich nog
illusies had gemaakt omtrent de
uitwerking van haar bestlijding, is
zij daarvan nu in ieder geval genezen.
Althans wij lezen in dit blad het
volgende stukje onder het opschrift:
«EERLIJKHEID
«Onlangs had het «Dgbld. v. N. B.a
een artikel over de tariefwet onder
het opschrift «Waar gaan wij heen?»
Aan de hand van de leiten loonden
wij aan, dat vele beweringen in dat
artikel volkomen gelogen waren.
Het Dgbl. trachtte niet eens onze
beschouwing te wederleggen. De
leugens zouden hun invloed wel doen
gelden onder de menschen, wien het
eenvoudig verboden wordt, andere
bladen te lezen dan die, welke den
vrijhandel op de meest oneeriijke
wijze bestrijden.
Nu vinden we juist hetzelfde artikel
als het «Dbld. v. N. B.« bevatte in
een ander R. K. orgaan, n.l. de
«Tdburgsche Courant
Vrage: staat een zaak sterk, die
voor haar verdediging de grofste
teitenverdraaiing en onwaarheid noodig
heeft?
Een Alkmaarder wees.
De Alkrnaarsche weesjongen, waar
over S. Kalff in Elsevier's Gelll. Maand
schrift een aardig geïllustreerd aitikel
geeft is niemand anders dan de Alk
maarder wees Wolbrand Geleinss de
Jongh, door mevr. Bosboom-Toussaint
beschreven in een korte novelle:
Als raad van Indië keerde hij in
1048 in zijn vaderstad Alkmaar terug,
en vergat met om in zijn testament
het weeshuis te bedenken, dat hem
eenmaal in de dageri zijner hulpelooze
jeugd gevoed, gekleed en onderwezen
had. De weeshui'-penningen aan den
knaap besteed, keerden met interest
tot de liefdadige instelling terug.
De levensloop van de Jongh boe
zemde aan een romanschrijfster uit
dezelfde stad, aan mevr. Bosboom-
Toussaint, genoeg belangstelling in
hem tot den held te maken van hare
novelle: «Een Alkmaarder wees". Had
zij er de stof voor bijeen gehad, den
kelijk ware uit hare novelle wel een
dier historische romans gegroeid, aan
welke zij haren rang in de lepubliek
der letteren dankt. Doch het Indische
genre was niet het hareen onbekend
naar 't schjjnt, met de bronnen, voor
komende in de koloniale gpschriften.
bepaalde zij zich tot enkele bladzijden»
en eeri vluchtige schets van de Jongb's
weeshuisjaren en van zijn terugkeer."
Kalll ver telt dan van hem veel meer
dan de novello.
De milliocnen-erfenis Pieter Teyler
v. <1. Unlet cn de ziekte van
Minister- Kegout I
De bovenzaal-van de «Nieuwe Karse-
boom« te Amsterdam bood Woensdag
avond het gewone schouwspel, dat zij
altijd biedt wanneer de veieeniging
«Recht zij ons doel", vereeniging van
werkelijke of vermeende belangheb
benden bij de erfenis van Pieter Teyler
Van der Hulst, overleden te Haarlem
op 8 April 1778, er vergadert.
Er werd weer beel wat gepraat
over liet onrecht dat den erfenis
jagers zou zijn aangedaan, maar bet
vermakelijkste van al was toch wel
wat volgens het «Nwbld. v. Ned.a
de voorzitter, de heer Cunos vertelde.
Wij allen, Nederlanders meenden,
dat orize Minister van Justiiie, mr.
Regout, om zeer ernstige gezondheids
redenen naar Nice was vertiokken
en daar op het oogenblik heel, heel
ernstig ziek lag.
Kan je net denken beweerde
de heer Cunes allemaal volksver
lakkerij. Wij, Teyler-neven. hebben
liern het vuur te na aan zijn schenen
gelegd, hij voelde zich hier niet veilig
mper en toen was er naiuuilijk ge
makkelijk genoeg een dokter te vin
den, die hem ziek verklaarde en naar
het Zuiden stuurde. Da's heel een
voudig de reden.
En maken jullie je verder maar
niet ongerust ovei Zijne Excellentie,
als hij den stoi m wat geluwd denkt,
zullen jullie hem wel gezond en wel
zien terugkomen.
Waarlijk een onthulling!
De sigaren niet duurder!
De afdeelnig Utrecht van de Ned.
Vereeniging van Sigarenwinkeliers
heeft besloten geen prijsverhooging
van sigaren in te voeren. U.D.
Aanteekeningen van een commissaris,
van politie).
3)
Had Franke werkelijk het geld ont
vreemd en den diefstal slechts verzon
nen, om zijne misdaad te verbergen,
dan was zulks na een rijp en voor-
zichtig beraamd plan geschied en hij
had zeker het geld op een plek ver-
horgen, waar het niet ontdekt kon wor
den, en het minst zou hij het geld in
zijne woning hebben, daar hij een huis
zoeking te vreezen had. Ik achtte het
verstandiger te verbergen dat ik hem
verdacht hield.
Den volgenden morgen werd de dief
stal door aanplakbilletten bekend ge
maakt. Het uur en de plaats waar de
daad gepleegd moest zijn, werd nauw
keurig aangeduid, de dief volgens
Franke's opgave, nauwkeurig gesigna
leerd en iedereen verzocht mede te
deelen wat hij van de zaak mocht
weten.
Niemand diende zich aan en toch
was het geheel en al onwaarschijnlijk,
dat de man, die den bediende de por
tefeuille ontrukt zou hebben, door nie
mand gezien zou zijn geweest, toen
hij uit de passage de straat op vlood.
Ik deed onderzoek naar Franke en
wat ik van hem vernam luidde zeer
gunstig. Geloofwaardige personen,
die hem kenden, schilderden hem als
een gemoedelijk, eerlijk man, hij leefde
eenvoudig en ingetogen en had reeds
eenige honderden guldens bespaard,
welke hij in de spaarbank belegd had
hij had slechts een eenigen zoon, aan
wiens opvoeding hij alles ten koste
had gelegd en op wien hij trotsch
was.
De jongeling bevond zich op een
handelskantoor, de boekhouder en zijn
principaal gaven van hem de beste
getuigenis. De bankier M. deelde mij
mede, dat hij den jongeling, wiens
bekwaamheid hij waardeerde, daarom
niet op zijD kantoor had genomen,
wijl het grievend voor den jongeling
moest zijn, zijn vader in 't zelfde huis
als knecht te zien.
Ik liet Franke heimelijk nagaan.
Maar hij veranderde volstrekt niet
zijne manier van leven, evenmin als
zijn zoon; en hiertoe behoorde toch een
groote zelfbeheersching, zoo hij in het
bezit van zulk een aanzienlijke som
als de gestolene geweest was. Maar
moest het niet zonderling schijnen,
dat in weerwil der ijverigste navor-
schingen van wege de politie niet het
minste van den diefstal ontdekt werd.
De betaling aan de bank was met
groote banknoten geschied. De num
mers er van waren bijna allen bekend
en publiek gemaakt, al de kassiers
waren er mee bekend gemaakt en
toch was nog geen enkel nummer
aangeboden geworden; het was trou
wens mogelijk dat de dief de stad ver
laten had maar zoo hij in andere ste
den de banknoten uitgegeven had, zou
toch wel een er van aangehouden en
herkend zijn geworden. De onderstelling
bleef nu nog over dat de dief, ont
dekking vreezend, de banknoten voors
hands voorzichtig terug hield.
De bankier M. was zeer ongeduldig,
omdat de politie niet het minste spoor
ontdekt had, en toch was haar niets
te verwijten, daar zij het aan ijver niet
had laten ontbreken. Mij zelf was de
zaak pijnlijk geworden, omdat al mijne
pogingen vruchteloos bleven.
Door een toeval moest eindelijk een
bewijs gevonden, waardoor de navor-
schingen ondersteund werden. Onder
de binnenplaats, liep een riool. Bij ge
legenheid dat het gezuiverd werd vond
men in het slijk een zakmes, dat er
nog niet lang in kon gelegen hebben,
daar het slechts zeer weinig verroest
was. Van den winkelier met wien ik
vroeger gesproken had, kreeg ik er ken
nis van, hij liet mij het mes door den
werkman die het gevonden had, ter
hand stellen. Kon het Diet het mes
zijn, waarmede Franke den steek in
den arm toegebracht was? En kon
zulks niet verder tot de ontdekking van
den dader leiden?
Mijn eerste gedachte richtte zich
weder op Franke. Het mes kon slechts
door een kleine met een rooster be
dekte opening in het riool geworpen
zijn. Ik zocht den huisknecht van den
heer M. op, toonde hem het mes en
vroeg hem of hij het kende.
Stellig beweerde hij dat het Franke
behoorde, die het verloren had.
«Waaraan herkent ge het mes?"
vroeg ik, met alle geweld mijn inwen
dige vreugde verbergende, want nu was
mijne verdenking volkomen zekerheid
geworden.
«Aan dit afgesprongen stuk van het
heft," antwoordde de knecht. Het was
mijn schuld dat het er afsprong, toen
ik bij ongeluk er met een hamer op
sloeg."
«Sinds wanneer mist Franke dit
mes?" vroeg ik verder.
«Reeds eenigen tijd."
«Kunt ge u dien tijd nauwkeurig
herinneren?"
«Neen."
«Was het vóór den dag toen hij be
stolen werd?"
De knecht dacht een oogenblik na.
«Het was later, du herinner ik het
mij," zei hij vervolgens. «Franke bleef
wegens de wond aan zijn arm twee
dagen te huis. Toen hij weder hersteld
was verhaalde hjj mij het gebeurde.
Ik had mijn mes, dat ik op het oogen
blik noodig had verlegd en vroeg hem
het zijne voor eenige oogenhlikken ter
leen, en toen zeide hij mij dat hij het
verloren had."
Ik beval den huisknecht ten strengste
over bet gesprokene te zwijgen en voor
al Franke geen woord van het mes
te zeggen.
(Wordt vervolgd.)