NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht |S| Woensdag 26 Februari 1913. 42e jaargang VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG FEUILLETON. DE VRIJ-JACHT. Nu. 16. Amersfoortsche Courant ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15; Franco per post door het geheele Kijk 1.25. Afzonderlijke Nnmmers 3 Cent. Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uiigever G. J. SLOTHOUWER BureauLnngestraat 77. Telephoonn «9. Al» VERTENTlKN: Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7'/, Cent. Advertentièn viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend, öroote letters en vignetten naar plaatsruimte. Een stem uit den vreemde over de tariefplannen der regeering. Het kan zijn nut hebben te dezer plaatse eenige aandacht te schenken aan een opstel in de Deutsche Revuo van Decembei j.l. door Prof G. K. Anton gewijd aan de lariefplannen ten onzent, waarover, hetzij eerlang in de Staten- Generaal, hetzij in Juni bij de stem bus, zal woiden beslist. Reeds de titel van het opstel die hollandisclie Tanfreform und die Aussichten eines Zollliiindnissesmit den Nieder landen wijst duidelijk aan van uit welken ge zichtshoek de schiijver do zsak be schouwt, l. w. de beteekenis, welke zij hebben kan, voor de verwezenlijking van de tolverbondplam en, die telkens opniew in de pers verdedigers vinden in Duitschtand wel te verstaan En onder de vele en velerlei gevaren waar mede het ontwerp-Kolkman, mocht het wet worden, ons land zou be dreigen, is dit zeker een van de ern stigste. dal de in Duitscbland beslaan de wensch, om met ons land een iol- veibond te sluiten, dan ongetwijfeld een echo hier te lande zou kunnen krijgen. Alvorens hierop nader in te gaan ren paar opmeikingen vooraf Prof. Anton, na te hebben lieiirinerd, dat de regeering haar ontwerp goeddeels met fiscale doeleinden heeft aanhangig gemaakt, merkt op, dat te dezen op zichte de oppositie zwak slaat De groote behoefte aan versterking der middelen kan zij niet ontkennen, maar de haar verlangde vei hooging der direkte heffingen is niet uitvon baar, daar deze riu reeds zóó zwaar druk ken, dat Mr. Pterson ze als akeiner weiteren Erböhung fiihig hat bezeich- net". Nu kan echter het jongste be- grootingsdebat Prof. Anton hebben geleerd, dat de verlegenheid links op Laatstelijk ook in een opstel van Dr. F. Diepenhorst te Keulen, verschenen in den jaar gang 1910 van dc Revue Economique Internatio nale. dit stuk geenszins zoo gi'oot is als hij meent, en dit te minder behoeft te zijn, omdat de strijd tegen bet tariet nog volstrekt niet een principiëelen strijd ook tegen alle vermeerdering van indirecte heffingen in zich sluit En het beroep op Mr Pierson moet worden gewraakt. In zijn studie «Fiuan- cieele beschouwingen," in de Econo mist van 1902 verschenen, gaf Mr. Pierson, in plaats van de toen door Mr. Harte beoogde tariefverhooging, in overweging o a opcenten helling op de vermogens- en.bedrijfsbelaslirrg. Bekend is ook, dat de denkbeelden aan Minister de Meester's ontwerp- inkomstenbelasting ten grondslag lig gende, Mi Pierson's warme sympathie hadden. Er woidt, in den tariefstiijd met Mr Pimson's gezag meer «Unfug getiieben;" vandaar dat wij legen deze uitlating van Prof. Anton even in verzet wilden komen. De schiijver geeft, na een korte schets van de strekking van Kolkman's ontwerp, een beeld van den hefiigen stiijd die er in ons land over is ont- biand, een strijd, dien hij meent.dat van overdrijving niet valt vrij te plei ten. Volgens hem toch is het niet waar, dat er tusscheo de in de laatste halve eeuw toegepaste vrijhandels-be ginselen en de mei kwaardig-snelle ontwikkeling van handel, landbouw en nijvei beid ten onzent verband zou be staan. Die opleving immers is vóór alles een gevolg van do leusachtige ontwikkeling van hei duitsche achter land! Deze uit-praak trefi zonderling hij een schrijver die. zooals Piot Anton blijkens vele zijner pennevruchten, over ons land zoo goed is ingelicht, als slechts met weinig vreemdelingen bet geval is. Zeker, dat de Rotter- damsche haven zich in betrekkelijk korten lijd kon ontwikkelen tot de tweede op het continent, en de tijd wellicht niet meer ver af is, dat zij daar de eerste plaats zal innemen, hangt voor een belangrijk deel met den duitschen »Aufschwung", die de Frankforten vrede volgde, samen. Maar de ontwikkeling van onze industrie en landbouw ook? De opvolgende duit sche tarieftierzieningen hebben inte gendeel onzen uitvoer ei listige hinder palen in den weg gelegd. Pi of Anton kent de veelbespi oken, onlangs ook in het Engelsch vertaalde en nu laat stelijk in eenigziris anderen vorm, en ontdaan van liet officieele cachet dat ze tot dusver kenmerkte, in het Hol- landsch verschenen Apeigu's van het Departement van Landbouw. Maar hoe kan hij dan sclnijven »die Industrie expoilieit Fabnkate nur ausnahms- weise' We zullen niet opnieuw met de cijfeis aantoonen, dat we hier een dagelijks verder zich ontwikkelende ex po r t nijverheid hebben, die. blij kens de tot hel Ariii-tariefwetcomité toegetreden fiima's m lal van bediijfs- takken, verontrust is over de gevaren waarmede de beoogde bescherming hunner belangen haar bedreigt. Die exportindustrieëii danken toch waar lijk hun bloei niet aan Duitscbland I Wellicht echter moet deze geheele wijze van beschouwing worden in vel band gebracht met Prof'. Anton's ver langen naar de totstandkoming van een tollinie tusschen ons iand en Duitscbland. Indien ons land geen uil- voerland is, indien onze welvaart met met onze handelspolititick samen hangt, en indien tiet tarieforitwerp zicti binnen matige grenzen beweegt, dan is de kans op aanneming van het ontwerp allicht niet zoo slecht. En in dien dit eenmaal in het Staatsblad staal, dan zullen de Hollanders wel inzien, dat zij. zooals de schiijver reeds iri 1902 heeft betoogd en nu nog eens hei haalt, zich in het eigen vleesch zouden snijden indien zij, zonder tevens tot hel Duitsche tolgebied toe te tre den, hun industrie door protectie wil den ontwikkelen. Dan zal men van zelf bij ons gaan begrijpen, dat het zoo groot mogelijk maken van het ge bied der «bmnenlaridsche markt", waarop onze nijverheid tegen vreem !e mededinging zal beschermd zijn, ligt in de lijn van de omhelsde handels-1 pollllsche beginselen, en dat daaroin een tolverbond met het gioote Duitscb land aanbeveling verdient. Dan zal ook door de benadeeling, die de duitsche exporlindusti ie van ons veihoogd tarief' zou ondervinden, de drang ginds op de regeering go- oefend, om een verzoek van ons land tot het sluiton van een tolverbond uit te lokken, worden versterkt, en dan zal derhalve dit vooral met het oog op onze koloniën door velen in Duilschland begeerde tolver bond. waaraan, zooals Prof. Anton terecht schrijft, thans in Nederland ngeen mensch denkl«, binnen bet gebied van het praktische en bereik bare zijn gebracht. Wij gelooven dat Prof Anton tot op zekere hoogte gelijk heeft. Wil men den weg der protectie op. dan is hel dwaasheid voor een zoo kleine binnenlandsche markt als de onze de nijverheid te willen beschermen. De protectie benadeelt de exportm- dustrie; daarover zijn allen het eens. Welnu een deel van dit nadeel zou wegvallen indien deze bedrijven zich het Duitsche rijk tolvrij geopend zagen. Wel mag men zich dit belang met te groot voorstellen. De duitsche nijverheid is in haar eigen land kiachtig gevestigd, is op groote schaal exporlindusti ie gewoiden, en zou aan de onbelemmerde mededinging van hollandsche r.ijveien ongetwijfeld een sterken tegenstand welen te bieden. Maar eenig belang bij het verdwijnen van die ciuitsehe tolgrens bestaat er voor onze uitvoerimiustrie toch stel lig. En de voor binnenlandsche markt welkende nijverheid zou zeker even eens gebaat zijn indien die markt niet slechts voor 6 doch ruim 70 ruillioen zielen werkte. De vraag is maar of dit tolverbond niet tot consequenties op ander ge bied voeren zou die ten oiizet aller minst worden begeerd. Al aanstonds zou het handelsverkeer met do andere landen, dat in totaal veel grooter is dan ons handelsverkeer met Duitscb land, door booge rechten bemoeilijken. Maar bovendien, reeds Friedrich List wist, dat een economische gemeen schap slechts de eerste stap beteekent in de richting naar een staatkundige. Wenscht ons volk die? Of is het uitzicht, dat op deze wijze de weg zou worden gebaand naar een prijs geven van onze internationalen on afhankelijkheid, een reden te meer, om het ontwerp-Kolkman, dat wet geworden, het gevaar daarvoor zou vergrooten, krachtig te bestrijdeu? Prof. Anton meen, dat ons land door toetreding tot een tolgemeenschap met Duitscbland de vorming van een mid- deneuropeescb rolverbond zou bevor deren, en daarmede een vraagstuk, voor het behoud van den wereldvrede van het hoogste gewicht, nader bren gen tot zijn oplossing. Men mag vragen of de schrijver bier niet vergeten is, wat hij zelf in den aanhef van zijn opstel schreef, t.w. dat de «Bildung gröszererWirtschaftssysteme« met zich brengt; «die Gefahr kriegerischer Ver- wicklungena. Wij zijn liet laatste met hem eens, en meenen dat een waar borg tegen het betrokken worden in zoodanige verwikkelingen veeleer go- legen ware in de keuze, voor de te volgen handelspolitiek, van den weg der geleidelijke afschaffing van alle niet zuiver fiscale invoerrechten die ons tarief nog kent. Geen belemme ring onzerzijds van het handelsvei keer met andere landen, maar verdere door trekking der beginselen van handels- poliek, die ons thans reeds een zoo krachtige oplevering onzer volkswel vaart hebben verschaft. Wij vonden, tot ons genoegen, dere mee- Ding, welke wij reeds meermalen hebben uitge sproken, ook verdedigd in bet opstel aan de tarief kwestie door den heer E. Heldring in de Gids van Januari 1912 gewijd. 3) «Neen dan hebben wij geen scbool. Misschien komt er met de herfst of in bet naaste voorjaar weder een nieuwen schoolmeester zoolang als bet duurt I Inderdaad zeer aartsvaderlijk Spoedig bad mij mijne kleine wandel kameraad al zijn kleine en groote gehei men en lotgevallen, zijn kleine vreug den en lijden en zijne wereldaanschou wing toevertrouwd. Vervolgens kwa men de gebeurtenisschen van den dag aan de beurt. In bet dorp was sedert gisteren een karoussel met roode lan taarns en paarden en leeuwen om te rijden. Acht dagen geleden was er een groote, rijke bruiloft geweest en de meeste menschen in bet dorp waren er nog ziek van. n Hoe komt dat Heeft een koperen ketel door een zure spijs misschien kopergroen afgezet?» «Neen, van veel eten en drinken en dansen zijn zij ziek. Het was een .zeer fijne bruiloft en twee dagen en twee nachten werd achtereen gedanst en ge geten en gedronken, en niemand ging naar bed. Om de twee uren wordt dag en nacht duchtig opgedischt en ieder eet en drinkt zooveel jenever en bier er bij als bij maar kan. En ten laatste zijn er groote, koude kluiten en zure prui men, met zooveel vet schapenvleesch gekookt, dat het vet er een vinger dik op drijft.» «O dan geloof ik gaarne, dat de brui- lofsgasten nog acht dagen na die fijne bruiloft ziek zijn,» zeide ik met innige overtuiging en er liep mij een ijskoude huivering door de leden bij den terug blik op zulke Lucullussche uitgaven. Een nevengedachte aan de «eenvoudig heid van zedeD» van mijn naieven groe nen Riigen in der Brusttasche ontlokte mij een nieuwen zucht van teleurstel ling. «Waart gij dan niet op de bruiloft, mijn jongen?» «Neen,» zeide bij neerslachtig. «Dat verheugt mij en ik wensch har telijk, dat ge nooit bij zulk een bruiloft meedoet, dan op de uwe!» Met dezen vromen wensch scheen bij weinig ingenomen. »Had de bruid haar bruidegom ook door de vrij-jaebt gekregen?» vroeg ik, want bet viel mij in, dat ik reeds als kind van dit zonderling gebruik op Müncligut had hooren verhalen. Vol gens dat verhaal heeft elke Möuchguter meisje, dat eenig goed bezit het mag een hofstede of een stroohut, een vis- schersboot, een stuk land of eenig geld zijn het recht op een man naar haar zin jacht te maken. Moet de vrij-jacht beginnen, dan hangt bet meisje baar blauwe sloof voor de deur, en plaats zich zelve daar achter op de loer. Het blauwe sloof is het teeken voor al de trouwlustige jongens, dat de jacht op ben beginnen zal. Den volgende Zondag na den godsdienst gaan zij in hun beste pak langlaam den een achter den ander voorbij het blauwe sloof het eeni ge wild, dat verlangen heeft, door de deur gejaagd te worden. »Dat is tegenwoordig niet meer zoo bij ons!» zeide mijn kleine kameraad, «mijn grootmoeder verbaalt er echter nog dikwerf van, boe aardig het destijds op Mönchgut was, toen zij als jong meisje haar blauwe sloof om een jongen uithing. Maar zij loerde door de reet van de deur slechts op grootvader, want van hem hield zij sinds lang. Toen hij nu voor de deur kwam, snelde zij er haastig uit en sloeg beide armen om zijn hals. Na drie weken werd de brui loft gevierd. Maar toen later de ver standige menschen uit de stad om de vrij-jacht en het blau we sloof lachten, schaamden zich de menschen en de joDge meisjes hingen geen blauwe sloof meer voor de deur. «Hiermede hebben de stadslieden slecht gedaan. «Ja, zoo verwelkt bet eene fraaie volksgebruik voor het ander, wijl de wereld, boe verstandiger zij wordt, steeds meer en meer het innig besef harer treffende eenvoudige schoonheid verliest. En wat schiet daarvoor in de plaats op Onkruid, woekerplant giftige bloemen Op 's konings geboortedag en andere booge feesten, maken wij op onze Ba- kenbergsteeds een groot vuur aan o, welk een pret en pracht is bet dan Maar de Thiessower ergeren zich dan machtig, want liun vuur staat in lange niet gelijk met onze, omdat hun Höwt slechts half zoo droog is als onze Baken- berg praatte mijn eeuvoudigMönch- guter-dorpskind druk voort. Ik klopte met onderwerping op mijn borstzakgroote groene onschuldige, ik vrees, er groeit ook een weinig afgunst in je ideaal Mönchgut-paradijs! Mijn kleinen wijdbroekigen Mentor vroeg mij of ik een horloge baden wat bet kostte van waar ik was en of Berlijn wel zoo groot was als Bergen de grootste stad, welke mijn dorpskind gezien had en welk handwerk ik had! Deze laatste vraag was voor mij het moeielijkst te beantwoorden. »Ik werk met de pen, mijn iongen!» Hii zag mij verbluft aan. »Van zulk een handwerk heb ik nooit gehoord.» Luister, mijn jongen, ik neem een pen en doopt ze in den inktpot en schrijf er allerlei geschiedenissen mee op het papier zij worden in boeken gedrukt en de menschen lezen ze, of lezen ze ook niet, en mij geeft de boekhandelaar er eenig geld voor.» «Vanwaar haalt ge toch die geschie denissen, welke gij schrijft?» «Somwijlen schrijf ik slechts datgene wat ik zie en hoor ja misschien schrijf ik ook Mönchgut en u zelf, zoo als ge hier met mij gaat en verhaalt in een geschiedenis.» (Wordt vervolgd.)

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1913 | | pagina 1