NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
"ÊC
voor de Provincie Utrecht,
JVo. 80.
Woensdag 8 October 1913.
42e jaargang
EENZAAM.
FEUILLETON.
Aangezien ons gebleken is dat er onder onzen
naam zeer ondeugdelijke Naaimachines verkocht
worden, zoo berichten wij dat op al onze Naai
machines nevenstaand handelsmerk moet voor
komen. Men late zich onder welk voorwendsel
ook geen nagemaakte Lewenstein' machine aan
praten. Voor Amersfoort en Omstreken eenigste
Agent W. KOMMER, Krommestraat 24, Amersfoort.
De Firma A. LEWENSTEIN
UTRECHT, CIIOOR^VRAAT 14.
'fft/rfr.LAro/n.
v/recAt-ot/t/effjcM w, 295
S5L
v/eoje/s pi 7/f/oo s
orpe/s Munstsrr/p/ono
diverse /•'Ar/Ao/en
p.&
w
Amersfoortsche Courant.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15;
Franco per post door bet geheele Rijk 1.25.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER
BureauLangestraat 77. Telephoonn. 69.
ADVER1ENTIËN:
Van 16 regels 0.50; iedere regel meer VI, Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden sleohts driemaal berekend
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
zHet is niet goed, dat de mensch
alleen zij". Deze tot de meest aange
haalde behoorende aansporing tot de
vervulling van gemeenscbapsplichten
betreft niet uitsluitend den voorrang
toegekend aan hot echtelijk leven; zij
geldt op elk gebied van het menscben-
bestaan. Sluit u aaneen, vereenigt u,
slaat gezamenlijk de handen aan den
ploeg; steunt elkander, het wordt ons
toegeroepen eiken dag, en de krach
tige maatschappelijke ontwikkeling,
waarvan onze eeuw getuigt, levert hel
bewijs, dat de opwekking niet ver
geefs tot ons is gekomen.
Toch kan het zijn, dat te midden
van bet levendig gewoel, deze of gene
zich eenzaam voelt. Het zijn wel de
lichamen, die zich dooreenmengen,
maar de ziel staat er buiten; zij voelt
behoefte aan iets anders en beters
dan op dit oogenblik de massabewe
ging, meest gericht op de behartiging
van stoffelijke belangen, haar geven
kan; zij is niet bevredigd door het
alledaagscb genot, dat in deze ure
gezamenlijk wordt gesmaakt, doch
snakt naar iets hoogers, dat slechts
te bereiken is, wanneer zij zich los
rukt van de omgeving en alleen op
zoek gaat. Zoo kan het gebeuren, dat
in de eenvormige wisseling van arbeid
en ontspanning en rust, plotseling
bet verlangen opwelt om eens ver weg
te zijn, op Alpenhoogte, in reine lucht,
in de volstrekte eenzaamheid, waar
mits herinnert aan het gewone, zelfs
niet het bijzijn van den medemensch.
Dergelijke stemmingen zijn vermoe
delijk niet menigvuldig en haar terug
keer wordt tegengehouden door de
onmogelijkheid om ze te volgen. Maar
zij wijzen er toch op, dat wij iets
hebben, hetwelk wij niet wenschen
in te breDgen in de onmetelijke ven
nootschap tot welke wij behooren, iets
geheel eigens, dat niet voor mededee-
ling vatbaar is, de kern der individuali
teit, het naast in betrekking bestaande
tot dat Oneindige, dat in het gods
dienstig leven zijn uitdrukking vindt
Alzoo is het wèl goed alleen te
kunnen zijn, buiten het dikwijls zoo
benauwend gedrang, en niet onbegrij
pelijk is het verlangen, dat godvruch
tig gestemde gemoederen van verschil
lenden eeredienst aandreef om zich
uit de wereld terug te trekken en als
kluizenaar bet voider leven door te
brengen. Laat dat zijn de ongezonde
opdrijving van een fijn gevoel, en de
waarschijnlijkheid aannemende dat de
wijze, waarop getracht werd er aan
te voldoen, geenszins de voorgestelde
bevrediging vond, wij doen niette
min goed, in het leven een stil vertrekje
open te houden om ons even terug
te kunnen trekken als het om ons
heen te druk wordt. Wij moeten de
eenzaamheid kunnen vinden, als wij
haar zoeken uit behoefte.
Niettemin achten wij het onjuist te
te beweren, dat ook van het gods
dienstleven de aankweeking het best
zou geschieden in eenzaamheid en
uitsluitend daar het krachtigst bloeien.
Binnenkamer en kerkgebouw vullen
elkander aan zich één voelen met
velen schraagt de eigen persoonlijk
heid. En zoo is bet met elke open
baring van het geestelijk leven. De
overpeinzing, die vinden doet, in stille
afzondering volbracht, doet tegelijk de
begeerte ontwaken het gevondene te
brengen tot allen de schat, die niet
vermindert door mededeeling, aan
welks vermeerdering wij meenen te
hebben gearbeid in het verborgen, is
niet bestemd om opgelegd te worden
in hoekjes en kastjes, maar om ge
meengoed te zijn, om bij te dragen
aan de uitbreiding van kennis en de
verhooging van geluk. Zelfs hebben
zij, die meenen en gemeend hebben
het gewoel te moeten ontwijken, de
behoefte aan samenzijn niet kunnen
onderdrukken, en de begeerte naar
geloofsopbouw zoeken te bevredigen
in zelfgevormde gemeenschappen van
gelijkdenkenden.
Niet alleen wordt de eenzaamheid
gezocht, zij kan ook worden opge
drongen. Dan staat het geval er an
ders voor. Wij spreken niet van de
ongelukkigen, die door rechtelijke uit
spraak als boete voor misdrijf tot al
leenzijn verwezen werden het gebied
der strafrechtspleging is niet het onze.
Maar er zijn ook menschen, die als
uitgedrevenen kunnen beschouwd wor
den,niet in den volstrekten zin
van totale uitwerping, maar door een
ontwijking, die in minder gezochte
neigingen haar reden vindt.
Daar zijn er, van wie gezegd wordt
dat men met hen niet kan opschie
ten,eigenzinnige lieden, die nooit
van toegeven weten willen, omdat zij
meenen dat geen andere weg tot het
doel kan leiden, geen andere ziens
wijze juist kan zijn, geen beslissing
dan die door hen gegeven wordt,
rechtvaardig is.
Onder die soort van medemensehen
is gioote verscheidenheid; zoowel
karaktervolle overtuiging kan afkeerig
doen zijn van toegeven als krampachtig
vasthouden aan eigen wankel steun
punt uit vrees van alles te zullen
verliezen. Maar het loven bestaat uit
een langn reeks van overeenkomsten,
stilzwijgende en opzettelijk voorbe
reide, en wanneer dSarbij niets in
het gedrang komt van hetgeen wij
in geen geval mogen prijsgeven, eischt
de levenskunst, dat wij ons naar
elkander schikken. Wie dat niet wil
of niet kan, wordt voorbijgegaan, en
hij behoeft er zich niet over te ver
wonderen dat om hem heen een
ledig ontslaat, waar hij als eenzame
terugblijf!.
Komt er nog deze verzwaring van
zijn geval bij, dat hij in andermans
leed een oorzaak van vreugde, in
den voorspoed van zijn evenmensch
een bron van ergernis vindt, zulken
zijner, helaas, nog in dezen tijd van
zedelijke opwekking, dan wordt
elke aanrakiog met de buitenwereld
een conflict. Wie dat vermijden wil,
laat den man met zijn stekels alleen
slaan. Eenzamen wegens die oor
zaak zijn er wel het slechtst aan toe.
Dan hebben wij weieens gehoord
van de zoogenaamd ongenaakbaren.
Het is misschien niet hun verlangen
in eenzaamheid te praten, maar zij
achten zich toch verbeven boven de
menigte, tot welke allen gerekend
worden die hun wetenschappelijke
ontwikkeling missen, die minder hoog
in aanzien staan, wier bezittingen
met een lager cijfer worden uitge
drukt. Men bokjjkt hen dan met
zekere schuwheid, en evenmin als een
kind een handje komt geven aan een
barsch uitzienden grooten mijnbeer,
acht de gewone man zich geroepen
om een poging te doen die ombeing
van voornaamheid te overschrijden.
Zeker, de echte verdienste kent zulke
scheidingen niet; onze democratische
eeuw stuurt aan op een gemeenzaam
heid, die dreigt met andere gevaren
dan die van het isolement. Toch zijn
er nog, wieD het in eenzaamheid
pronken, maar zóó dat het op af
stand gezien en bewonderd kan wor
den, iets vooi treffelijks toeschijnt. Het
is alsof er een grootheid op een voet
stuk is gaan staan, dat geplaatst is
op doornig terrein, zoodat men het
slechts met moeite kan naderen.
De ergste vereenzaming schijnt ons
toe die van den ouderdom. Zij is niet
gezocht, noch door eigen schuld uit
gelokt.
Als zoo allen ons gaan verlaten,
of van ons worden weggenomen, in
wier bijzijn wij het geluk-vonden of in
wier samenleving wij het genoegen
der vriendschap smaakten, dan wordt
bet om ons heen zoo beangstigend
stil. Niet het gevoel, dat ook voor
ons het naderend eind zich aankon
digt,'beklemt ons dan; wie dit vraag
stuk niet moedig durft bezien, heeft
zijn zedelijke opvoeding niet voltooid.
Maar het is het wegvallen van on-
misbaren steun, het verminderen van
het aantal voorwerpen van onze zorgen,
het inkrimpen van den omvang onzer
levensbelangen, dat ons dan vrees
aanjaagt, en dat het besef van een
zaam te staan zoo droevig maakt.
Het is de schaduwzijde van het be
reiken van een hoogen ouderdom,
dat het de kansen op een zich uit
breidend ledig verzwaart.
Er is een middel, een voortreffelijk
middel, om aan dit leed te ontkomen.
Levensverzekering.
Ja, niet op de gewone manier, na
tuurlijk. Agenten komen er uiet bij
te pas en tarieven zijn er niet voor
te maken, vyijl de wiskundige grond
slag ontbreekt. Wel is er premiebe
taling, die gij zoo ruim mogelijk moot
maken. Liefde uilstrooien, in den kring
der naastbestaanden en ook daar
buiten, verhindert niet alleen bet los
laten der banden, maar doet steeds
nieuwe verbindingen ODtstaan; de
ouder wordende eik moet zijn wortels
spreiden en altijd dieper doen door
dringen, dan staat hij stevig.
In het gewone leven zegt men te
recht, dat niemand onmisbaar is. De
plaats van wie uitvalt wordt spoedig
weer bezet, het werk, dat gij onvol
tooid hebt gelaten, zal door den op-
ALLES KOMT EENMAAL OP Z'N
P00TEN TERECHT
DOOB
A. S. H. BOOMS.
10)
Een oogenblikje later, toen ik
nog met Durang stond te redeneeren,
komt Fietje met Louise van den resi
dent en een paar vriendinnetjes op mij
toe en zegt laid, want de «ouwe" stond
op den uitkijk, '/«meneer Van Dijcke,
papa gaat naar huis en wij gaan meê,
maar wij komen u nog even goeien
avond zeggen I"" Ze reikt mij warm
d'r poezelig pootje, kniptoogt efifekes
en wil gearmd met Louise en de ande
ren weggaan, toen die Durang mij nog
al luid in 't oor fluistert, «»qu' ils
sont charmantes les filles des gros
légumes."" Dat hadden die twee pop
pies natuurlijk gehoord en wilden uit
aangeboren nieuwsgierigheid van my
weten wat dat beteekende en wie die
«filles" waren die hij zoo «charman
tes" noemde; jelui kunt niet begrij
pen hoe fijn van gehoor dat donders
lieve jonge goedje is, als ze 'n com
plimentje kunnen snappen; al zou je
't maar denken, dan hooren ze 't toch,
of zien 't aan je neus.
De ondervindingrijke luitenants
haastten zich de oordeelkundige uit
spraak weder luide te bevestigen,
waarvan de spreker gebruik maakte
om zijne keel te bevochtigen.
Toen Nol weer aan 't woord kwam,
vervolgde hij.
Dat was voor mij erg bedonderd
om te beantwoorden,want wat ik er van
begrepen had, dat verstonden zij ook,
maar dat vervloekte «gros légumes"
deed de deur dicht I Ik wist 't
nietEnfin, als luitenant die den
naam heeft van goed Fransch te spre
ken, wou ik niet met m'n bek vol
tanden staan en zei zoo langs m'n
neus weg, och, meisjes, dat kan
ik jelui nog al moeilijk uitleggen
Dat is net zoo goed alsof je tegen
die snoetjes zegt, ««toe vraag alsje
blieft nog eens!"" meende een der
heeren.
Juist, antwoordde Van Dijcke,
dat was ezelachtig stom van me, ik
had moeten zeggen «ik zal't je mor
gen zeggen,"" of royaal »«ik weet 't
niet!"" maar ik was in mijn ijdel-
heid betoel blind en geurde er maar
op los. Enfin ik vond een uitlegging
om mij er door te helpen
En die was?l
Ik fluisterde ben in, dat dit 'n
Fransche uitdrukking was, voor wat
wij zeggen, ««dat de kindertjes
uit de kool komen 1""
Dat 's mooi gezeid, dat 's
mooi gezeidDat 's bliksems mooi ge
zeid I klonk lachende het luide
gezang, gevolgd door een juichend
Hoera III...
Daar ga je, Nol! dat 's
mooi uitgelegd! 'a kranig stukje,
hoorwerd hem door de makkers toe
gevoegd, terwijl zij hem hunne glazen
tot klinken aanboden.
En wat zei dat zoete volkje wel?
vroeg Boblan toen er gedronken
was, zich erg prettig in de handen
wrijvende.
Niet veel, was 't andwoordl ze
Betoel werkelijk.
kleurden I Fietje zei lachende,
«Ajakkes!" en toen ruischte 't
heele troepje als 'n vlucht vogeltjes
naar de onde menschen terug, elkaar
aanstootende eD erg aanstekelijk
gichelende, zoodat toen ik van de pipa's
en mima's afscheid nam, die ouwe por
tretten ook weten wilden wat ik hun
dochtertje toch gezegd had, maar je
begrijpt dat ik wijsselijk m'n bek hield
en deed alsof ik niet begreep wat ze
bedoelden en van den duivel geen
kwaad wist.
En wat nou I Je bent wel
'n beetje in den aap gelogeerd met
die mopl
Wel ik beken morgen eenvoudig
dat ik me vergist heb en dan krijg
ik wel vergiffenis't is geen dood
wond, en ze zijn niet haatdragend die
lieve kindertjes.
En van Fietje een ernstig woord
in 'n hoekkie toevoegde Bohlan er
erg voldaan lachende bij, welke mee
ning ze allen waren toegedaan, de
hoop uitsprekende zelf ook eens zoo'n
stommiteit te kunnen begaan, om dan
ook zoo'n zoete vergiffenis te oogsten
van meisjeslippen.
Als ik 'n millioen had liet ik
je dadelijk met Fietje trouwen, Nol!
al was 't alleen om den «ouwe"
't land op te jagen! 't is schande
om zoo onbarmhartig te zijn en twee
menschen, die elkaar zoo wonderbaar
lijk gevonden hebben, te willeD schei
den riep Bohlan uit op komisch
verontwaardigden toon.
Aan een kant heeft de «ouwe"
toch groot gelijk, kerel I antwoordde
Nol op die hartelijke aanbieding van
zijn vriend! 't Millioen heb je
nog niet, maar ik houd me aanbevo
len als je 't bij elkaar gespaard hebt
van je tractement! Trouwen op
niks! Brrr! Met je beiden
nassi met ikan kreng eten, en dat
met 't teere Fietje, die 't zoo goed
gewend is! Neen hoor! dan nog
maar wat de theorie van 't trouwen
beoefend, dat nu vooral heerlijk is
nou 't stikum moet gebeuren en ik
weet dat ik daarmee ook den «ouwe"
dwarsboom en 't land opjaag.
Wordt wrnnlqd.)