MIE UWE "Ét Nieuws- en Advertentieblad Ét voor do Provincie Utrecht. 8g| gflfememee FEUILLETON. HET BABYLON HOTEL No. 43. Zaterdag 30 Mei 1314. 43e jaargang VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. PREMIE Barbaarsch Nederland. Amersfoortsche Courant. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15; Franco per post door het geheele Rijk 1.25. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER Bureau: Langestraat 77. Telepboonn. 69. ADVERÏENT1ËN: Van 16 regels 0.50; iedere reg9l meer 7'/. Cent. Adyertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. voor de lezers van deze courant. Het heden verschenen 9de nummer van den zesden jaargang van bevat o.a.: Het conflict tusschen Mexico en de Ver. Staten. Tocht van H. M. de Koningin en Z. K. H. Prins Hendrik door West-Friesland. Drie interes sante kiekjes uit Mexico. De Voet balwedstrijd Holland-Denemarken. Indianen-kerkhof in het Mexicaansche gebergte. Twee foto's van den grooten brand te Nieuwkuyk. De Universiteits-roeiwedstrijden op de Scbie. Het Koninkl. Deensche jacht iDauebrog» en bet Deensche oorlogs schip »Heimdal« gemeerd aan den kop van de Handelskade te Amster dam. Bezoek van het Deensche Koningspaar aan Amsterdam, Rotter dam en den Haag. Drie kiekjes uit den Amsterdamscben dierentuin. Plechtige teraardebestelling van Monseigneur P. Leyten, Bisschop van Breda. Twee aardige kiekjes uit de Vogelwereld. Het Kindernummer nOns Prinsesje». De geabonneerde wonende wenscht zich te abonneeren op het weekblad „PAK ME MEE", tegen den prijs van 3'/i cents thuia bezorgd. Een Franschman, de beer Jules Romaiu, heeft eenige weken geleden per automobiel een tocht door ons land gemaakt en zijn indrukken neer gelegd in een rapport aan den Minister van Buitenl. Zaken van zijn land en deze heeft, naar de Nieuwe Cl. ver neemt, den inhoud belangrijk genoeg geacht om daarmede zijn Nederl. ambt genoot, Minister Loudon, door bemid deling van den Franschen gezant te 's-Gravenhage, in kennis te stellen. Aan het rapport ontleenen wij de volgende ergerlijke bijzonderheden Ik had in den loop dezer maand (April 1914) een automobieltocbt door België en Holland ondernomen met mijn vrouw en den heer Henri Legrand. Wij kwamen in Holland, Donderdag 9 April, van Luik. Ons reisplan be vatte een toer door geheel Nederland Arnhem, Almelo, Coevorden, Gronin gen, Zwolle, Amsterdam, Rotterdam. Wij hadden daartoe de weinig bezochte en hier en daar schraal bewoonde oorden te doorkruisen, die deel uit maken van Overijsel, Drente en Gro ningen. Onze wagen was vooraan voorzien van twee Fransche vlaggetjes, die geen twijfel overlieten aan de nationaliteit waartoe wij behoorden. Op weg naar Groningen stonden de reizigers herhaaldelijk bloot aan de plagerijen van de jeugd en onheb belijkheden van volwassenen. Dan gaat het rapport voort Zondagmiddag 12 April komen wij te Harderwijk aan. Daar het Eerste Paascbdag was, waren er veel lui die uiets te doen hadden, vooral veel joD- gens in de straten. Onze aankomst werd levendig opgemerkt. Men kijkt en herkent onze vlaggetjes. Wij vinden een hotel. Terwijl mijn vrouw naar haar kamer gaat, bren gen de beer Legrand en ik den wagen naar een remise in de buurt, die uit komt op een gewoonlijk eenzame zij straat. Wij laten dus de deuren van de remise open om gemakkelijk de gewone zorg aan de machine te kunnen besteden. Maar weldra scharen de jongens zich voor de remise. Wijdul- deD ze, uit nood. Zij worden al driester. Zij raken aan mijn gereedschappen, aan den wagen. Vergeefs trachten wij ze weg te jagen. Zij gooien naar ons met vruchtenschillen, zelfs met een stok. Gelukkig verschijnt een politie agent en herstelt welwillend de orde, terwijl wij ons werk verrichten. Na de bergplaats gesloten te hebben, keeren wij naar het hotel terug. Kwart voor zes gaan wij uit, mijn vrouw, de heer LegraQd en ik. Wij wandelen langs een soort van klein strand, be reiken de visschershaven en bemerken een net uitziend café. Het was leeg. We gaan voor een venster zitten. Bijna onmiddellijk omringen straatbengels van beide seksen het café. Zij duwen bun gezicht tegen de ruiten, beschimpen ons, trachten ods te bespuwen door een opengebleven raam. Wij sluiten sluiten dat, verlaten daarna geërgerd ons tafeltje en gaan midden in bet vertrek zitten om minder zichtbaar te zijn. Een half uur later verlaten wjj het café en gaan in de richting van ons hotel. Een ware bende knapen en meisjes vormt zich achter ons. Op geschoten jongens voegen zich erbij. De groote menschen, luierend voor bun deuren wel verre van ons te be schermen, zien er uit alsof ze er plezier in hebben. In de nauwe straat worden wij weldra door bondei d personen gevolgd. Men begint ons met kleine steenen en vuil te gooien. Men roept ons scheldwoorden toe, waarvan ik weinig versta, maar waarbij ik heel duidelijk het woord »Franschman« onderscheid. Ineens heft als op een teeken de heele menigte een gezang aan, dat voor ons beleedigend moet geweest zijn. De kinderen duwen elkan der tegen ons aan. W(j deelen een paar oorvijgen uit om de brutaalste van ons af te houden, mijn vrouw moet een klein rood kind van zich afschudden, dat haar op on beschaamde wijze aan haar mantel trok. Op een pleintje gekomen, uit mijn vrouw die tusschen den heer Legrand eD mij liep, iueens een gil. Een man van ongeveer 40 jaar, een visscher, gekleed in een trui een korte, ineen gedrongen bruut, was baar van ach teren naar de keel gesprongen en trachtte baar te worgen, onder wild gebrul. Ik weet niet wat den heer Legrand en mij onmiddellijk heeft doen begrijpen, dat wij wijs deden noch onze revolvers te trekken, noch den man op het lijf te vallen, want dit ware zeker het sein geweest tot een ware moordpartijmannen kwa men uit alle deuren loopen wij zouden er alle drie bij omgekomen zijn. Ik heb er mij toe bepaald zoo goed en zoo kwaad als bet ging, mijn jonge vrouw uit de handen van het beest te rukken. Zij was geweldig van streek. Ik zelf smeekte met tranen in de oogen den lieden om hulp, maar geen enkele man kwam tusschen- beida om deze vrouw te beschermen, die om genade rieperger dan dat, meisjes van achttien jaar, stonden haar in haar gezicht uit te lacheo. Vier of vijf minuten lang heb ik gedacht, dat wij erin zouden blijven. Mijn vrouw meesleepend renden wij, achtervolgd door wel tweehonderd personeD, door een doolhof van nauwe straten; wij duifden zelfs niet in een winkel een schuilplaats vragen. Men bad ons stellig afgewezen. Eindelijk, aan bet eind van een straat, ontdek ik in de vallende duis ternis twee agenten met een hond aan een touw, die de bende zagen aankomen zonder zich te verroeren. Ik sprong op hen af. Id het Fransch, in het Duitscb, zeg ik hun dat er iets afschuwelijks gebeurt, dat ik bun be scherming inroep cd dat ik dadelqk den burgemeester wil spreken. Zjj drijven de menigte een weinig uiteen, maken zelfs hun bond los en brengen ons, niet bij den burgemeester (van wien zij zeggen dat bij afwezig is) maar bij den inspecteur van politie. Gedurende dien korten afstand heb ben zij de grootste moeite om het gepeupel in bedwang te houden en schijnen overigens ook maar over een zeer beperkt gezag jegens hen te beschikken. Een van de agenten schreeuwt de menigte onophoudelijk toe Zwijnen, zwijnen Men lacht hem uit. De inspecteur van politie, die een beetje Fransch en Duitsch verslond, neemt onze klacht in ontvangst. Mijn half doode vrouw was trouwens al een welsprekende getuige. Ik bracht den inspecteur aan het verstand, dat de zaak zeer ernstig was, dat een beele menigte drie Franschen belee- digd en mishandeld had, dien in Har derwijk waren gekomen onder de kleu ren van bun land. Hij scheen bet heel onaangenaam te vinden, maar niet verbaasd te zijn. Hij herbaalde schouderophalend meermalen in bet Fransch en Duitsch: »Ja, we zijn hier in Harderwijk 1" en hij voegde er aan toe: «Het is verschrikkelijk volk zij zien nooit vreemdelingen." Wij hadden het signalement van den hoofdschuldige opgegeven. Men brengt hem voor, wij herkennen hem dadelijk. Hij scheen wat ontnuchterd, hoewel hij gebaren maakte en luide uitroepen deed. Men vertaalt voor ons zjjn verklaringen, die jammerlijk zijn. Hij zegt, mijn vrouw niet te hebben willen worgeD. De inspecteur vraagt: «Wilt gij drt die man gevangen gezet wordt?» Natuurlijk Vandaag is het onmogelijk, er moet eerst een onderzoek worden in gesteld. Blijft u morgen bier? 26) door E. Behnett (uit het Engelsch.) «Hadden uw man en de heer Dimmock dien avond ruzie in kamer 111?// «Ze hadden oneenigheid.// "En 't resultaat was, dat u onmiddellijk naar Ostende werd gestuurd «Ja, dat geloof ik wel.» "En wat moeBt u uitvoeren in Ostende? Welke instructies had uw man u meegegeven?// Juffrouw Spencer liet haar hoofd op haar armen zinken op de tafel die tusschen haar en Nelly stond, en 't scheen alsof ze hevig snikte. "Heb medelijden met me," fluisterde ze, "ik kan u niets verder zeggen." "Waarom niet?" //Hij zou me vermoorden als hij 't wist." "U dwaalt van het onderwerp af," merkte Nelly op koelen toon aan. w't Is nu de laatste keer, dat ik u waarschuw. Laat ik u voor eens en voor al zeggen, dat ik vast besloten ben de zaak te onderzoeken, en dat uw leven er mee gemoeid is, als u me niet alle inlichtingen geeft, die u in staat is te geven. Wat moest u in Ostende uitvoeren »In elk geval zal mijn leven er mee gemoeid zijn," kreunde juffrouw Spencer. En toen met een gebaar als van wanhoop, voegde ze er bij: »Ik moest het oog houden op Prins Eugen." "Waar? Hier in dit huis?" Juffrouw Spencer knikte, ep opkijkende, zag Nelly sporen van tranen op haar gelaat. »Was Prins Eugen dan een gevangene? Had iemand hem achter slot gehouden op aanwijzing van Jules?" »Ja, als u 't dan bepaald weten wil." «Waarom was 't speciaal noodig dat u naar Ostende zou gaan «O! Tom stelt vertrouwen in me. Ziet u, ik ken Ostende. Voordat ik die betrekking in het Babyion Hotel aannam, had ik heel Europa doorgereisd, en Tom wist dat ik nog al op de hoogte was van allerlei dingen." «Waarom kwam u in het Babyion Hotel in betrekking?" «Omdat Tom 't wou. Hij zei dat ik hem daar van dienst kon zijn." //Is uw man een anarchist, of zoo iets van dien aard, juffrouw Spencer?" «Ik weet 't niet. Ik zou 't u onmiddellijk vertellen als ik 't wist. Maar hij is iemand die heel weinig aan een ander vertelt "Weet u of hij ooit een moord heeft begaan?" «Nooit!" zei juffrouw Spencer, met een gezicht alsof ze zich over het denkbeeld alleen al verontwaardigd voelde. //Maar de heer Dimmock werd vermoord. Hij is vergiftigd geworden. Als hij niet was vergiftigd, waarom werd zijn lijk dan gestolen? 't Moet gestolen zijn om een onderzoek te voorkomen. Licht me daaromtrent eens in." «Ik wil er op sterven dat ik van den dood van den heer Dimmock niets wist voordat ik 'd in de courant las." "Had u er volstrekt geen vermoeden van?" «Neen, dat zweer ik." Nelly voelde zich geneigd aan die verklaring geloof te hechten. Beide vrouwen stonden elkaar over de tafel heen aan te zien. Juffrouw Spencer streek met een zenuwachtig gebaar haar geelblond haar glad met een gezicht alsof ze lang zamerhand haar kalmte en tegenwoordigheid van geest terug kreeg. De heele zaak scheen aan Nelly een droom toe, een afschuwelijke, benauwende nachtmerrie. Ze voelde zich eenigs- zins onzeker omtrent 't geen ze zeggen moest, want ze zag in, dat ze tot nog toe eigenlijk geen enkele eenigszins nauw keurige inlichting had ontvangen. «Waar is Prins Eugen nu?" vroeg ze eindelijk. »Ik weet 't niet, juffrouw." »Is hij niet in dit huis?" «Neen, juffrouw." «Zool We zullen straks wel eens zien." «Ze hebben hem weggehaald,juffrouw Racksole." «Wie hebben hem weggehaald? Handlangers van uw man «Menschen die die mijn man kent." «Dus bestaat er een heele bende //Een bende een bendel Ik weet niet wat n bedoelt," lispelde juffrouw Spencer. »Och, dat weet u wel," zei Nelly, meteen kalm glimlachje. »U kan onmogelijk zoo onschuldig en onwetend zijn als u voordoet. Denk er aan dat ik een Yankee ben, zooals u 't noemt, en dat ik me niet voor, den gek laat houden. Wordt vervolgdj

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1914 | | pagina 1