NIEUWE
lÈf Nieuws- en Advertentieblad TÉf
voor de Provincie Utrecht. |3|
No. 39.
Zaterdag 15 Mei 1915.
44e jaargang
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
IN EIGEN HUIS.
DE OORLOG.
FEUILLETON.
DE SCHOONE BATAAFSCHE
Amersfoortsche Courant.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondageblad 1.15;
Franco per poet door het geheele Rijk 1.25.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER
Bureau: Langestrant 77. Telephoonn. 69.
ADVERT ENTIËN:
Van 16 regels 0.50; iedere reg9l meer 7'/, Cent.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
In een tijd, die nog niet ver achter
ons ligt, waren beschouwingen over
vaderlandsliefde zeer in de mode. In
verband met socialistische stroomingen,
waaraan richting werd gegeven door
de propaganda voorden internationalen
klassenstrijd, kwam om maar da
delijk een van de meest opvallende
verschijnselen te noemen in de
kringen der onderwijzers de vraag
ter sprake, of het wel in overeen
stemming is met zuivere opvoedkun
dige begrippen, in de ziel der kinderen
het gevoel te wekken en te ontwik
kelen sommigen zeiden de suggestie
neder te leggen dat hetgeen de
nationale band heet iets wezenlijks
en tegeljjk iets zeer waardevols is;
daarbij werd dan natuurlijk ook in
discussie gebracht of het wel passend
is, aan de mede opvoeders onzer jeugd
de verplichting op te leggen, leiding
te geven bij de viering van nationale
feesten, dienende om hetzij de herin
nering aan een historische gebeurtenis
levendig te houden, hetzij den ver
jaardag van het hoofd van den staat
tot een dag van gemeenschappelijke
verheuging te maken.
Vraagstukken als dit worden ge
woonlijk breed uiteengezet en tot op
den bodem uitgediept; men wil door
dringen tot den psychologische:) grond
slag. In dit geval kwam bet er op
aan te weten of het inderdaad een
werkelijkheid is, wat uitgedrukt is
door het dichterwoord; »De liefde
tot zijn land is ieder aangeboren»;
hetgeen in het Fransch eenige be
perking krijgt door het tous les
coeurs bien-nés que la patrie est
chèreawaardoor aan de liefde nog
de noodzakelijkheid van het bezit eener
andere eigenschap verbonden wordt,
die niet steeds aanwezig is.
Het karakter van aangeborenheid,
van te zijn een onafscheidbaar deel
van het mensch-zijn, werd aan de
vaderlandsliefde ontzegd op grond dat
het begrip vanwaar zij uitgaat, aan
gebracht moet worden zal het in den
geest zijn opgenomen en door woorden
en handelingen zich openbaren. Een
stelling als deze is moeielijk bewijs
baar, omdat de gelegenheid ontbreekt,
om haar op proefondervindelijke wijze
bestrijden; om aan te toonen, dat er
werkelijk zoogenaamd vaderlandlooze
menschen zijn, wier levensinhoud niet
'achterstaat bij dien van den gemiddel-
|den nationalist. Men zou zich op de
i Zigeuners kunnen beroepen, als de
waarde van dit bewijsmateriaal niet
sterk in twijfel moest worden getrokken.
Er zijn waarheden van hoogere orde,
dan die met cijfers gestaafd worden
en door een onwrikbare logica ge
steund; in de cijfers kan een fout
schuilen, in de redeneering een leemte
zijn overgebleven, die eerst later wordt
nagespeurd. Tot die orde behoort het
gevoel, waaraan wij den naam van
vaderlandsliefde geven, liever dan het
vaak gehoorde .nationalisme", dat
vooral in onzen tijd zulk een donke
re schaduwzijde vertoont, die men uit
den geest der menschheid verbannen
zou willen zien.
Wordt gevraagd, de redelijkheid
vast te stellen, dan is het eerste wat
ons bezighoudt het onderzoek naar
het gemeenschappelijke. En reeds daar
is de critiek geenszins ongewapend.
Het eigen karakter van het land
als plaats van bewoning eener natie
doet weinig afdikwijls bestaan er
geen natuurlijke grenzen, is de schei
dingslijn, met hoeveel zorg ook thans
gehandhaafd, indertijd willekeurig ge
trokken en verschillen de menschen
aan weerszijden nagenoeg niets. Voorts
vloeien die verschillen, hoe merkbaar
op een afstand, bij het naderen der
grens ineen, vooral wat betreft de
plattelandsbevolking, die niet gelijk
die der steden wordt beïnvloed door
beschavingseischen, door welke een
algemeene stempel gedrukt wordt op
allen die in 'n staatsverband vereenigd
zijn. Inderdaad zijn, waar die eiscben
zich niet doen gelden, de overgangen
zeer geleidelijk, zoowel wat zeden en
gewoonten betreft als godsdienst en
dagelijksche spreektaal.
De taal in bet algemeeD zou een
kostelijk onderscheidingskenmerk kun
nen zijn, indien niet aan den eenen
kant dezelfde taal in velschillende lan
den werd gesproken, anderzijds twee-
en-meertalige staatsbieden niet dik
wijls voorkwamen. Ongetwijfeld is het
laatste een ernstig nadeel, waaruit
niet zelden verwikkelingen ontstaan,
is bet behoud van de staatseenheid
in gevaar brengen. Maar dat het vader
land staat boven taalverschil, is nooit
zoo duidelijk gebleken als in onze
dagen.
In het algemeen gesproken zijn wij,
tot welk volk ook beboorende, in
eigen buis licht geneigd tot twisten.
Niet slechts het niet elkander verstaan,
ook het niet hetzelfde willen geeft
aanleiding tot verstoring van de goede
harmonie. Dat kan weieens zoo erg
worden dat er vrees bestaat voor uit
eenvallen der eenheid.
Wanneer dat gevaar dreigt, is er
ook verslapping van het besef der
volks-saamboorigheid. Politieke par
tijen zetten zich schrap, bejegenen
elkander als vijanden, gebruiken dikke
woorden aan de taal van het krijgs
wezen ontleendkerkelijke partijen en
richtingen trachten elkaar de deur uit
te werpen van den tempel waar hun
thuisbehcoren wordt betwist: maat
schappelijke groepen versterken zich
ter verdediging van hun belangen,
treden aan vallend op om hun recbteD
uit te breiden.
Maar zoodra de landgrenzen, bin
nen welke de eigen natie leeft en
zich ontwikkelt, aangerand worden,
houdt dat alles op.
Er gebeurt hetzelfde als een twis
tend echtpaar, welks woning alles
behalve een buis des vredes is, zou
overeenkomen als het water er bin
nenstroomde de ruzie loste zich op
in gezamenlijke keeringspogingen.
»Het vaderland in nood", is de
kreet die allen doet opvliegen, die de
meest heterogene natiën plotseling tot
eenheid en tot het brengen van
gemeenschappelijke oflers voert. In
de Oostenrijk-Hongaarsche monarchie
werd jarenlang de bonte verscheiden
heid van rassen en van volken, in
voortdurenden twist alle politieke werk
zaamheid op zijde zettende, beschouwd
als een onmogelijke samenstelling,
waarvan de instorting ieder oogenblik
te wachten stond en zeer zeker bij
de geringste aanleiding zou plaats
vinden. Wij gelooven toch dat de loop
der hedendaagsche gebeurtenissen daar
een anderen kijk op gegeven heeft.
Zelfs daar is de nationale idee opge
leefd, heeft zij zich aangepast bij de
oorlogsrazernij, die een groot deel
der menschheid teistert, den gloed
doen ontbranden die geen oflers telt.
Hier zouden wij het beeld kunnen
gebruiken van een groote woonka
zerne, welker veelsoortige bewoners
het heel moeielijk met elkaar kunnen
vinden, maar die onmiddellijk gemeene
zaak maken als vreemde indringers
zich met geweld toegang trachten te
verschaffen.
Er doen zich in onze dagen ver
schijnselen voor die om geheel andere
redenen de vaderlandsliefde naar voren
brengen, zonder dat men eerst gaat
beredeneeren of zij wel iets bestaan
baars is. Te midden van de ernstige
bezorgdheid over den loop der ge
beurtenissen verstrekt zich de gedachte
eener nationale roeping, waaraan allen,
die in dezelfde staatsgemeenschap
leven, met inspanning hunner gezamen
lijke krachten hebben te voldoen. Kanon
gebulder maakt nu nog de stemmen
onhoorbaar, maar kan de gedachte
niet onderdrukken, dat er iets anders
dan wederzijdsche vernieling en onder
linge verzwakking noodig is om door
binnen eigen huis de vrije ontwikke
ling van eigen krachten gewaarborgd
te zien, waardeerbare medewerking
te verleenen aan hetgeen bevorderlik
is voor bet algemeen menschelijk wel
zijn. Om dat te kunnen is vereenigiDg
binnen de grenzen der staatsgemeen-
scbapscbap de aangewezen weg en
vaderlandsliefde geeft den drang daar
toe.
Wij in Nederland hebben nog een
zeer bijzondere reden om ons bij den
mede-arbeid aan het herstellingswerk
der nabijliggende toekomst niet te laten
terughouden voor een eventueele her
vatting van bet debat over vader
landsliefde. Op gelukkig gansch andere
wijze dan onze zwaarbeproefde zuider
broeders werd ons geopenbaard dat
zij geen fictie is, geen opschroeving
eener opgedrongon gedachte. Ons eigen
huis is ons verschenen in de liefelijk
heid van een woning waar het goed
is te verblijvenons patriotisme, on
beredeneerd als een geloofsovertui
ging, heeft een bevestiging gekregen,
die tegenover menige uiting van on
verschilligheid en minachting, vroeger
vernomen, onverdiend eD beschamend
mag heeten.
Die liefde zij in haar uitingen geen
streven naar de behagelijke rust van
een hofje. Het asyl des vredes, dat
het dierbaar plekje van den vader-
landschen bodem tot dusver heeft
mogen zijn, worde geen wijkplaats
tegen den nobelen strijd, die ons moet
doen vooruitgaan in zedelijk vermo
gen, in verstandelijke werkzaamheid,
in stoffelijke weivaart. Ons eigen huis
worde geen knus woninkje, waar
kalmpjes zich terugtrekken deluitjes,
die voor het iu het natgerakeD hun
ner schaapjes geen zorg meer behoe
ven te hebben, maar een doelma
tige woon- en werkplaats, geschikt
om bet geslacht dat nu nog niet, straks
na ons, de nationale taak ter wille
van de menschheid te verrichten heeft,
goed te buisvesteD.
De «Lusitania".
De correspondent van de New York
Times te Cambridge (Massacbusets)
meldt dat de leeuw tegenover het
Duitsche museum van de Harvard-
Historisch romantisch verhaal.
"25)
Hij gaf Verax en Julius Victor een paar bevelen en even
daarna kwamen de schuiten en booten dicht tegen den oever
liggen. Op een teeken van de bevelhebbers begaven zich de
krijgers naar die vaartuigen; zij lieten zich van den hoogen
Rijnoever afglijden. Civilis en zijn beide neven met nog eenige
hoofden, dekten hen.
Tallooze pijlen snorden Civilis om het hoofd. Hij scheen
echter onkwetsbaar. Kalm en ernstig zat hij daar op zijn zwart
strijdros. Zijn zwaard rustte in de scheede; zijn wapen was
zijn mond welke zich bewoog om kort en duidelijk de bevelen
uit te roepen. Plotseling droeg Civilis aan Verax een bevel op
dat deze aan de Friezen moest overbrengen, die tegen de
Romeinsche ruiterbende streden.
Het volgende oogenblik gaf Julius Victor bevel dat de schuiten
onder tegen den oever in de nabijheid van de Friezen moesten
gebracht worden. De Romeinsche bevelhebber der ruiterij zag
het en vermoedde dat Civilis den Friezen de gelegenheid wilde
openen over de rivier te vluchten. Hij gaf onmiddellijk zijn
ruiters bevel den rivierkant te houden en te zorgen dat niemand
den oever afgleed.
Plotseling zwenkten echter de Friezen naar links en stormden
dwars den weg over, waar zij tusschen het hooge geboomte en
kreupelhout verdwenen. Die boschrijke noordrand van den weg
was het begin der groote wouden en heiden welken zich daar
benoorden den Rijn uitstrekten.
Van een vervolging kon geen sprake zijn.
De Romeinsche bevelhebber begreep dadelijk dat Civilis, door
die vaartuigen zoo in het oogloopend langs den oever te doen
aanbrengen hem een poets had gebakken.
„Civilis is toch eenig," mompelde hij, maar te gelijkertijd gaf
hij zijn ruiters bevel de Friezen niet te achtervolgen, maar op
Civilis en zijn strijders aan te vallen. In dien tusschentijd waren
reeds tal van vaartuigen met Batavieren en Chaucen bezet naar
den anderen oever vertrokken.
Civilis en zijn bevelhebbers reden af en aan en hieldon do
vijanden zooveel mogelijk tegen ten einde de inscheping van
hun mannen te bevorderen. Juist toen de Romeinsche ruiters
naderden, was er, met inbegrip van Civilis en zijn neven nog
slechts een twintigtal strijders op den rechteroever. Plotseling
verdwenen alle krijgers, ook Julius Victor en Verax. Een man
op een groot, zwart strijdpaard bleef slechts over. Het was
Civilis.
Toen hij daar zoo eenzaam stond, als een rots, welke de
kracht der golven tartte, somber en kalm, stormde alles op
hem los. Een oogenblik bleef Civilis staan als uit graniet ge
houwen. Toen klonk plotseling het geschreeuw„Civilis, Civilis."
De Romeinen hadden den eenoogigen held herkend en stormden
op hem aan. Een trotsche glimlach kwam voor een oogenblik
om zijn lippen; zijn groote hengst verhief zich op de achter-
pooteneen krachtige druk van Claudius knieën deed het dier
weer neerkomeneen ruk aan den teugel deed het eenige stappen
achteruit gaan en toen snel naar den Rijn vooruit schieten.
Nog een druk van de knieën en de hengst richtte zich hoog
op en deed den geweldigen sprong. Een kreet van verbazing
klonk als uit één mond. Alle Romeinen snelden naar den
oever.
Een oogenblik zweefden man en paard hoog boven het water,
dat in de diepte snel voorstroomde. Toen kwam de vreeselijke
plons. Man en paard verdwenen in den stroom, maar een oogen
blik daarna kwamen beiden weder boven. En kalm zwom het
moedige dier naar den overkant als was het trotsch op den