NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
FEUILLETON.
No. 48.
Woensdag 16 Juni 1915.
44e jaargang.
De Firma A. LEWENSTEIN
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Ingezonden.
DE GROOTE LEUGEN.
SAAMHOORIGHEID.
DE SCHOONE BATAAFSCHE
WA&&S£SVW£St€.
Aangezien ons gebleken is dat er onder onzen
naam zeer ondeugdelijke Naaimachines verkocht
worden, zoo berichten wij dat op al onze Naai
machines nevenstaand handelsmerk moet voor
komen. Men late zich onder welk voorwendsel
,ook geen nagemaakte Lewenstein' machine aan
praten. Voor Amersfoort en Omstreken eenigste
Agent W. KOMMER, Krommestraat 24, Amersfoort.
UTRECHT, CHOORSTRAAT 14.
Courant.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad f 1.15;
Franco per post door het geheele JRijk 1.25.
Afzonderlijke Nnmmers 3 Cent.
Ingezonden stnkken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever O. J. SLOTHOUWER
Bureau: Langestraat 47. Telephoonn. 60.
ADVERT ENT1ËN:
Van 16 regels 0.60; iedere reg9l meer 7'/, Cent.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Evenals, naar hot uitnemend betoog
van Norman Angell, de «Groote IIIusie«,
de noodlottige zinsbegoocheling der
buitenlandsche politiek, deze is; dat
een welgeslaagde oorlog noodzakelijker
wijs de welvaart van een land moet
verhoogen, zoo is er ook een «Groote
Leugens, die het uitbarsten van oor
logen in de band werkt: de leugen van
het oorlogzuchtige volk.
Oorlogzuchtige volken, in het alge
meen genomen, bestaan er niet
althans niet aan deze zijde van de
Zwarte Bergen En het is ook nog de
vraag, dunkt ons, of zelfs in het half-
bar baarsche hoekje van Europa, dat
Albanië beet, de van oudsher gevestigde
naam van oorlogzuchtigheid der berg
stammen niet eerder berust op indi-
vidueele neiging tot geweld dan op
gezamenlijke oorlogzucbtigbeid, of niet
de meerderheid (vrouwen en manneD)
van het volkerenallegaartje op den
Balkan er de voorkeur aan geven zou,
rustig aan buis- en veldarbeid te blij
ven, dan oorlog te voeren.
Dat de wilde instincten zich nu en
dan uiten in de massa, is niet tegen te
spreken. Toch slechts bij een minder
heid onder het beele volk. De zaak is
echter, dat die neigingen van terugkeer
tot den staat der wilden of der wilde
beesten zelfs in onze beschaafde maat
schappij een maar al te wel toebereiden
bodem vinden om zich vrij ongestoord
te ontwikkelen en dan plotseling op
te laaien.
In den eenen Staat is men meer, in
den anderen minder vertrouwd met de
militaire opvattingen, met de voort
durende kans op oorlog. Duitschland,
Oostenrijk, Frankrijk behooren tot de
landen waar men er aan gewoon ge
laakt was, een oorlog te beschouwen
als iets dat wachtte in de toekomst,
iets schrikkelijks en groots, dat dood
en ellende meebracht, maar ook, (naar
ieder voor zich verwacht) roem en
nationale glorie; in elk geval als iets
onvermijdelijks.
Reeds zulk een stemming moet, op
den duur haast onweerstaanbaar, den
oorlog verwezenlijken.
Toch zou moeilijk aan te toonen zijn
dat het Duitsche volk, al berustte het
bij voorbaat, al aanvaardde het deD
oorlog, toen hij kwam, voor een deel
met vast vertrouwen en opgewektheid
den oorlog heeft gewild, en zeker
heeft het Fransche volk dien niet ge
wild, en wij mogon ook aannemen dat
de meeste diplomaten alles in het werk
gesteld hebben wat met hun erbarme
lijke diplomatiek-politieke machine
bereikbaar was, om het uitbreken van
do crisis te verhoeden.
Andere invloeden echter waren er,
en zijn voortdurend aan het werk. Het
militarisme (dat meestal in de tweede
plaats komt, niet als eigenlijke drijf
veer), het kapitalisme (voor een ge
deelte slechts) hel «Junkerisme# dat
Shaw evenzeer in Engeland terugvindt
als in Pruisen) En dan is er allerlei
kastegeest en traditie, en or is een veile
pers, er zijn politieke, nationale en
dichterlijke schreeuwers en ophitsers,
al dan niet te gobder trouw
Die beele machinerie kan dan, bij
een gunstige aanleiding, in beweging
gezet worden door enkele belangheb
benden of verblinden, om den schijn
van «oorlogzuchtigheid der massa# te
doen ontstaan.
Dit alles mocht wel eens gezegd
worden, omdat de wijze waarop Italië
zich onlangs mede in den oorlog ge
worpen heeft, bij velen den indruk
geeft alsof we hier met een «volks
oorlog# te doen zouden hebben, waaruit
dan alweer de slotsom getrokken zou
kunnen worden dat «medezeggingschap
der volkeren« in zake oorlog en vrede
een van de voornaamste eischen der
nieuwe vredesbeweging als 't erop
aankomt niet meer beteekent dan een
wassen neus.
Nu is 't o. i. volkomen juist, dat zulk
een »rnedezeggingschap«, zonder voor
afgaande hervorming van de parle
menten en de parlementaire zeden in
de practijk meestal geen oorlog zou
voorkomen, zeker niet in een land als
Italië Niettemin heeft zelfs daar, in de
Tweede Kamer, nog bijna een vijfde
deel der «veitegenwoordigers van het
volk« tegen de oorlogscredieten ge
stemd. En de kwestie wordt, aldus be
schouwd, ook al zeer onzuiver gesteld.
Tegenwoordig is de openbare mee-
ning in verreweg de moeste landen,
vooral in de zuidelijke, volkomen toe
gankelijk voor lieden met klinkende
namen als d'Annunzio of Barrès, die
hun bedrijf ongestoord, en natuurlijk
met instemming van zeer machtige
groepen, ten uitvoer kunnen leggen.
Waar hun ophitsende taal geduld,
onderhands aangemoedigd wordt door
de overheid, is 't natuurlijk veel te laat
voor «medezeggingschap# van een
parlement. Het moet zoo ver niet
kunnen komen
De bedoeling van den eisch der
moderne vredesbeweging is: «Indien
de volkeren ooit verlost willen worden
van de voortdurende dreiging met de
namelooze ellende waaronder thans de
beschaafde wereld zucht als onder een
nachtmerrie, dan bebooren zij niet te
rusten voordat zij de leiding der buiten
landsche politiek onder hun toezicht
hebben, gelijk dat in de meeste staten
reeds het geval is met de binnenland-
sche politiek.
Niet enkel medezeggingschap bij de
oorlogsverklaring, want zoodra het
daartoe komt, is de ware stemming
des volks reeds lang door de rumoer-
makers in pers en vergaderzaal ge
smoord. Maar de voorbereiding tot
dezen oorlog had niet kunnen geschie
den, indien de enkele groepen, de
politici en diplomaten die thans in
Italië er op aanstuurden, voortdurend
in de kaart gekeken waren door de
vertegenwoordigers van de rustige
burgerij der steden, van de nijvere
bevolking in het Noorden, de arme
boeren in bet Zuiden, allen evenmin
oorlogzuchtig als een Fransche winke-
lierofeen Russische moezjik. En vóórdat
er sprake was van dit oorlogsgevaar,
telkens en voortdurend, had bet parle
ment (behoorlijker saamgesteld dan nu)
het gevaarlijke spel der diplomatieën
welks inzet het leven en de welvaart
is van het volk onder toezicht
moeten houden, in het alléén beslis
sende belang van dat volk.
Zóó verstaan wij dat woord: mede
zeggingschap.
En nu staat het aan de openbare
meening zelve, bier en in andere lan
den, om dit begrip te ontwikkelen en
dezen eisch te stellen aan de leiders.
N. v. d. D.
Het hedendaagsch wereldgebeuren
brengt ons gedachteleven in verwar
ring.
Al nemen wij bij onszelf en ook
bij anderen zekere gewenning waar,
die ons niet meer doet opschrikken
bij het vernemen van dagelijks zich
herhalende gruwzame tijding, al
maken op ons, door haar eentonige
gelijkvormigheid, mededeelingen van
zooveel honderden lijken, verspreid
over de ruimte, waar gedurende een
zeker aantal uren een «handgemeen;;
heeft plaats gehad, weinig indruk meer,
althans niet zooveel dat wij ons moeite
geven tot het vormen eener plastische
voorstelling, dat vermindert met
geen fractie van een percent de som
van menschelijk lijden, door al die
cijfers uitgedrukt. De verminderde
mate, waarin onze ziel reageert op
al die berichten van getorpedeerde
schepen, van met de bajonet bestormde
loopgraven en versterkingen, van »in
de pan gehakte bataljons#, benevens
van de ongehoord wreedaardige wijze,
waarop de «prachtige successenzijn
verkregen, in opgeschroefde telegram
men den volken verkondigd om er
den moed in te houden is veeleer
een verstompingsproces, dat wjj moeten
ondergaan tot ons nadeel.
Nemen wij inderdaad af in moreele
gevoeligheid? Verkeeren wij in het
geval van die dagelijks gepijnigden,
zooals wel uitgebeeld worden in oude
verbalen, en wien het ten slotte on
verschillig werd wat met hun lichaam
gebeurde? Is reeds de stroom van
draadberichten uit de verte met de
daarbijbehoorende commentaren vol
doende om onze ziel te verharden,
dan mag het ook geen verwondering
wekken, dat een onafgebroken reeks
van aanschouwingen van nabij soort
gelijke en versterkte uitwerking heeft,
en dat de acteurs in het ontzettend
drama er toe komen, de rol, die zij
er in vervullen, te gaan beschouwen
als iets, dat buiten hen staat, terwijl
hun eigenlijk zieleleven teert op het
voedsel van den overwinningsdrang.
Alzoo bevindt zich het stiijdend ge
deelte der menschheid in de beste
conditie van zelfvernietiging.
Is dat een roes, een waanzin? Is
voor onzen tijd, voor deze maatschappij,
waarin de warmte-en-kracht verwek
kende wetenschap zoo diep doordrong,
over welke het licht van de kunst
zoo liefelijk glansde, het lot wegge
legd, dat in haar zou worden ver
werkelijkt, wat door oude, legendari
sche verhalen in beeld is gebracht?
Een landstreek, welker inwoners zich
zwaar hadden bezondigd, werd in den
ban geslagen eü de duivel kreeg er
heerschappij om aan te sporen tot
de gedrochtelijkste misdaden, die den
ondergang van allen tengevolge had
den; is onze arme wereld van heden
arm, ondanks al haar praal, met het
zelfde vonnis gedoemd? Er is een
historie van een vervloekten viool-
Historisch romantisch verhaal.
34)
Plotseling ontstond een ademlooze stilte, alle toeschouwers
spitsten de ooren en rekten de halzen. En daar klonk krachtig
en duidelijk do stem van Civilia
„Romeinen, Bataven, en gij trouwe bondgenooten van Romeinen
of Bataven, weet dat tusschen mij en Yitellius alles onvriendelijk
heid, ja vijandschap was. Zij was door hem begonnen, door mij
vermeerderd.
Vespasianus heb ik altijd geacht. Toen hij nog onderdaan was,
werden wij vrienden genoemd. Antonius Primus weet dat, hij
heeft mij in zijn brieven tot den opstand aangespoord
Coelius, die zich op zijn gemak zoo heerlijk opgesteld had bij
den stam van een ouden wilg en die met open mond stond te
Een bekwaam legeraanvoerder. Een vriend van den dichter Martialis en
zelf ook dichter. Meer dan aan iemand ter wereld dankte Vespasianus aan
hem zijn troon.
luisteren naar hetgeen Civilis zeide, werd hier in zijn aandacht
gestoord. Op het oogenblik waarop het woord „aangespoord"
door Civilis werd uitgesproken, stond namelijk oen Bataafscbe
krijger voor hem, die er zeer bestoven uitzag. Dat bestoven
zijn, was reeds een merkwaardigheid, want de Bataafsche krijgers
hadden in de laatste tijden alleen op kleigronden vertoefd dus
konden zij er niet bestoven uitzien.
Die krijger sprak: „Heer Coelius, ik breng u de groeten en
één boodschap van*'Claudia."
Bij den naam Claudia had Coelius zijn ooren gespitst.
„En wat hebt gij te zeggen, knaap?" was zijn vraag.
„Claudia vertrekt van Trajectum, maar daar zij gehoord heeft
dat het land bezuiden Trajectum onveilig is door Germaanscbe
benden, welke daar rondzwerven, verzoekt zij u haar met eenige
ruiters tegemoet te komen."
„Bij Wodan," bromde Coelius, „die vrouwen bezorgen iemand
altijd last, ik ben blij dat ik nooit getrouwd ben. Hoe duidelijk
heb ik Claudia niet gezegd dat haar broeder baar zou laten halen."
Hij dacht even na en begreep dat hij zoo spoedig mogelijk
moest vertrekken. Hij dacht evenwel aan Petilius en daarom riep
hij eon der jongere Bataven tot zich.
„Kunt gij goed een boodschap overbrengen?" vroeg hij.
„Ik hoop het heer Coelius," was bet antwoord.
„Ga dan naar het kamp der Romeinen en als de veldheer
Cerealis zijn tent weder heeft bereikt, vraag dan of gij hem iets
namens Coelius moogt mededeelen."
„En wat moet ik hem zeggen?" vroeg de Batavier.
„Zeg hem „„Zij, die gij gaarne wenschte te zien, zal vóór het
vallen van den avond hier zijn, zij komt den weg van Trajectum af.""
„Ik zal er voor zorgen," antwoordde de Bataaf.
Weinige oogenblikken daarna was Coelius aan het hoofd van
vijftig flinke ruiters op weg naar Trajectum. Weldra ontmoette
hij Claudia. Zij was zeer verheugd over zijn komst en dadelijk
werd de reis voortgezet.
Claudia had niet zoo heel veel moeite gehad Brinio's hoeve
te verlaten. Zij was steeds ziek geweest. Sorana had haar aller
hartelijkst opgepast. Op zekeren dag echter, zeer laat in den
avond, had Claudia de staldeur hooran open gaan, nadat zij even
te voren het getrappel van een paard had vernomen. Den vol
genden morgen vertelde Nanthilde haar dat Brinio op de hoeve
was gekomen, maar reeds weder vertrokken was. Toen Sorana
haar als gewoonlijk kwam bezoeken, merkte Claudia zeer goed
op, dat zij, hoe hartelijk haar woorden ook waren, haar met
andere oogen beschouwde dan tot nu toe. Brinio had zeker zijn
moeder in bijzonderheden ingelicht omtrent alles wat gebeurd