NIEUWE HÉT Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht, jjH FEUILLETON. PRINSES THEUDESINDE. No. 57. Zaterdag 17 Juli 1815. 44e jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG ER ZATERDAG. G E LO O F. BINNENLAND 7) Amersfoortsche Courant. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15; Franco per post door bet gebeele Rijk 1.25. Afzonderlijke Nnmmer» 3 Cent. Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER Bureau: Langestraat 17. Telephoonn. #9. ADVER1ENTIËN: Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7% Cent. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Het geloof is de verwachting van het niet aanschouwde. Zeer dikwijls wordt er in gezien een geestesrichting binnen de eng getrokken grenzen eener godsdienstige meening, in krachtiger vorm een over tuiging, zich bewegende, of ook wel onbeweeglijk gebleven. In dien zin veroorloven wij ons de vrijheid, of liever, matigen wij ons aan, elkander voor ongeloovigen uit te maken. Het ware een grove miskenning van de wezenlijke werkelijkheid, te willen betwisten, dat het bewustzijn onzer betrekking tot de oneindige, albe- heerschende Macht, zijn stempel drukt op het geheel van ons geestelijke wezens, de richting bepaalt waarin het zich ontplooien zal. Hier zijn onder scheidingen vast te stellen tusschen het persoonlijke en het gemeenschap pelijke, bier is overeenstemming te brengen tusschen vorm en inhoud. Wat het laatste betreft een geestesontwikkeling, die niet verder reikt dan gehechtheid aan den vorm, heeft voor het leven geenszins de waarde die men haar vaak toekent. Eigenlijk is zij weinig meer dan klein bezit, dat, bij een op het gebied van ons innerlijk bestaan niet lofwaardige bescheidenheid, een soort van tevre denheid kan wekken, maar niet aan spoort, niet opzweept tot het verkrij gen van meer en booger. Het bijzon dere van zulk klein bezit is, dat bet stevig wordt vastgehouden, uit vrees van dat eenige te zullen verliezen, dat het gevoelens van vijandschap doet opwellen tegenover allen, die andere vormeD als hun hoogste goed waardeerendat het niet vereenigt maar uiteendrijft, en aldus een be letsel is voor samenwerking ter ver krijging van betgeen bet oogmerk van aller streven behoort te zijn. Daardoor is het gekomen dat een dusgenaamde geloofsstrijd ontstond, die op menig punt van de wereld- I geschiede enis het verschijnsel vertoonde dat hij werd uitgevochten met geheel andere dan geestelijke wapenen. Gods dienstoorlogen zijn ten allen tijde, nadat zij waren ten einde gebracht met smartelijke offers van goed en bloed, reeds door het eerstvolgend nageslacht streng veroordeeld, waarbij vergeten werd dat de geest, die er toe aanhitste, is blijven voortbestaan. Of is misschien, bij toenemende be schaving, de ïverdraagzaamheidt een woord dat eigenlijk op zichzelf een veroordeeling bevat zoo over wegend geworden, dat over heel de wereld ieders geloofsvrijheid volkomen wordt geëerbiedigd? Wordt, zij het binnen den kleinen kring, dien wij kunnen overzien? Het geloof is idealistisch. Het blikt verder dan de grenzen van eigen be staan. Het plaatst zich als Mozes op den berg Nebo, het oog gericht op het beloofde land in de verte, welks na dering de levenstaak is geweest en tot bet eind zal blijven, maar dat de eigen voet betreden zal. Daar zijn er die zeggen, dat zij idealisme dwaasheid vinden; met een verwijziging naar hetgeen daar als zichtbaar vóór ons ligt, maken zij het gebaar van minachting van wat volgen zal. Als de geloovigen van alle eeuwen, wier opgewekte toekomst-verwachtin gen wij als voorlichting gaarne aan vaarden, cp dit oogenblik eens naar de verwerkelijking konden zien en van hun indrukken getuigenis geven, zou dan niet een uiting van bittere teleurstelling hun blijde boodschap vervangen Zou een Jesaja nog spreken van een grazige weide voor wolf en lam te zamen? Zou er nog door den grootsten idealist, tevens den verhe- vensten lijder, van de menschheid ge waagd worden als van één kudde onder één herder? Met de meeste stelligheid geeft het geloof op die vraag een bevestigend antwoord. Niets is in staat het te schokken in zijn overtuiging, de meest vaste van alle. »En toch beweegt zij zich.t zei Galilei op het oogenblik dat bekrompen machthebbenden als ver dedigers van bun kerkgeloof bem dwongen met zijn handteekening de herroeping van wat hij als waarheid geleeraard heeft te bekrachtigen. In deze legende, met welks verbreiding den zoo boogstaanden grijsaard oneer is gedaan, ligt een kern van onschat bare waarde. In dat woord drukt het waarachtig geloof aan de zegepraal der waarheid zich uit. En toch zal zij komen, moet zij komen, de opperheerschappij van bet recht zal het komen, het rijk van den vrede kan het niet uitblijven, al laat het lang zich wachten, het hoogste gezag van de algemeene menschenliefde. Het geloof is de grootste optimist. Maar tegenover de gebeurtenissen, die bestemd schijnen om het voorgoed den bodem in te slaan, plaats het zich Diet met gekruiste armen, om op de vervulling te wachten. De zekerheid van deze niet te zullen zien, breDgt het niet tot een staat van lijdzaam berusten, waarin voor eigen werkzaam heid ter benadering van het als ideaal vereerde geen plaats is. De verwezenlijking moet van de menschen komen, haar mogelijkheid hangt samen met ons gemeen schappelijk krachtgevoel,datdehoogste openbaring is van het geloof. Gelooven is streven, is worstelen met het woord en met de daad. Niet met bespiegelingen in eigen gemoed zullen wij onszelf en tegelijk de menschheid vooruitbrengen en de meest gevestigde persoonlijke overtui ging die zich niet uitspreekt, geen weerklank tracht te vinden, geen ge zamenlijk opsporen van wegen en van middelen uitlokt, is even dood als het leven van een Oosterschen pilaarhei lige als er zoo iemand Dog be staat. In dit verband moeten wij onze vooropgestelde omschrijving nog eenigszins wijzigen, door aan het woord averwachting" een ruimere beteeke- nis te geven. Het is zoo mooi gezegd, dat het geloof bergen verzet. Maar dat gebeurt niet door er naar te staan kijken. Zelf de schouders tegen het reuzengevaarte gezet. De voorbijgan gers, zij die niet gelooven, vinden dat natuurlijk allergekst. Dat is hun zaak. Het beste, wat dezen doen kunnen, is de anderen niet in den weg loo- pen. Maar dat doen zij, helaas, wèl. Zij vormen met elkander de weerstrevende massa, die tegenover een tol toewij ding geneigd en tot oflers bereid ge loof de stoomwals van hun gezamen lijk egoïsme doen voortrukken. Die weerstand moet en zal overwonnen worden, al kaD dat nog wel wat du ren. De aardbol en het menscbenge- slacht, dat er op woont, zij hebben nog een lange toekomst voor zich. En nu zou dat alles nog van min der belang zijn voor de thans leven den, zoo niet het streven in die rich tingen het daarmee gepaard gaand werk van eigen zedelijke verheffing een noodzakelijke geluksvoorwaarde uitmaakte. De geloovigen, onder welke omstandigheden ook buo weg vervol gende, zijn de ware gelukskinderen. Vergoeding wegens kostwinner schap. De Minister van Oorlog heeft tot de Burgemeesters in den lande het volgende schrijven gericht;. Ik heb de eer u mede te deelen, dat, wanneer tijdens den verderen duur van den huidigen mobilisatie toestand verlof tot herstel van ge zondheid wordt verleend aan militai ren, wier betrekkingen, vergoeding wegens kostwinnerschap genieten, die betrekkingen ook over den duur van bedoeld verlof in het genot zullen blij ven van de bun toegekende vergoe ding. Tevens wordt ter kennis van de autoriteiten der landmacht gebracht, dat zij nopens verleende verloven, tot herstel van gezondheid, voortaan geen opgaven als bedoeld in de vergoedings voorschriften, aan u behoeven te zen den. Schoolgeld en de tgdsomstandig- heden. De Minister van Binnenl. Zaken heeft de volgende circulaire aan Gedeput. Staten gezonden ïHet is te vreezen dat bij voort duren van de tegenwoordige buiten gewone omstandigheden, zich meer en meer gevallen zullen voordoen, waarin personen die ter zake van Openbaar Lager Onderwijs schoolgeldplichtig zijn, door financieelen achteruitgang niet in staat zijn het door hen ver schuldigde schoolgeld op de vastge stelde tijdstippen en tot het voile bedrag te voldoen. Het zoude noodlottig te achten zijn indien als gevolg van zoodanigen staat van zaken, door toepassing van dwang middel iwegzending van de school" het onderwijs voor de betrokken leer lingen wierd onderbroken. Ik heb mitsdien de eer uw college te verzoeken de aandacht der ge meentebesturen in uw provincie na mens mij, voor zooveel noodig op dit punt te vestigen, met uitnoodiging aan die besturen om bij wanbetaling niet na te laten de oorzaak van den achter stand te onderzoeken en buitengewone matiging bij toepassing van bedoeld dwingmiddel te betrachten, zoodat slechts bij onomstootelijk gebleken onwil van de zijde der schoolgeld- plichtigen, dat expediënt ware in wer king te stellen. Verbod van uitvoer van den nieuwen oogst. De Minister van Landbouw brengt ter kennis, dat de bestaande uitvoer verboden van tarwe, rogge, haver, gerst, peulvruchten, boekweit, lijnzaad, kool zaad, raapzaad, en andere oliezaden gehandhaafd zullen blijven voor de productie van den nieuwen oogst. Historisch romantisch verhaal. „Hiltrudo heeft liever, dat gij beiden er niet bij zijt," zei Radboud gevat, „wandel even op, wij volgen u dadelijk als het gewichtige werk gedaan ia." Dodo volgde dadelijk den wenk van Radboud en wendde zich om, Theudesinde volgde onwillekeurig zijn voorbeeld en zoo liepen zij voor het eerst naast elkander. Dank zij der handig heid van Radboud, Grimoald, hofmeier van Neustrië, liep naast het meisje waarvoor hij de reis naar Friesland had ondernomen en dat hij als zijn bruid naar Soissons hoopte te brengen. En Theudesinde liep naast hem met een vriendelijk gelaat met toenadering in het hart. Waarom kan ik ook zoo dwaas onaangenaam tegen dien knappen Dodo zijn, dacht zij tersluiks naar zijn fijn besneden gelaat kijkende. Hij heeft met den afkeer, dien ik zijn meester toedraag niets te maken. In allen gevalle behoeft hij er niet onder te lijden. Zij wierp een blik achter haar. Radboud scheen lang werk te hebben het snoer te bevestigen, het tweetal stond ten minste een heel eind achter hen nog stil midden op den weg, maar in weerwil van den vrij langen afstand viel het haar toch op, hoe dood verlegen de houding van Hiltrude was. Onwillekeurig glimlachte Theudesinde en onder den indruk van haar opgewekte stemming vroeg zij plotseling: „En hoe vond u Medemblik?" „Oh, nog al aardig prinses, het is blijkbaar nog een plaats in opkomst, maar het belooft wel iets goeds te worden. Het ligt in eene vruchtbare streek en dan de nabijheid der hofhouding, dit maakt spoedig een klein vlek tot een belangrijke plaats." „Het is een der nieuwe plaatsen van Friesland, zooals gij weet. Het zal wel nooit een Stavoren worden, want het is voor den handel niet zoo gunstig gelegen, maar wij zijn er toch trotsch op en vader doet alles om het in bloei te doen toenemen." „Er wonen al kunstenaars genoeg in," hernam Dodo. „Hiltrude heeft aardig slag met de menschen om te gaan en hen te laten praten. Die goudsmid heeft ons een heel overzicht van zijn vak gegeven en waarlijk ik bewonder hem. De man is een echte kunstenaar. Wat zijn alle voorwerpen kunstig bewerkt, hoe een voudig en hoe schoon. Wat heeft hij een smaak in het zetten der juweelen en dan hebben wij hem aan het werk gezien bij het snijden van een stempel voor de munt van Stavoren. Nu begrijp ik dat die sohoone munten reeds mijn aandacht hadden getrokken. Hij doet voor de beste Frankische en Byzantijnsche stempelsnijders niet onder. En dan hebben wij ook een bezoek gebracht bij een gewonen smid, die had waarlijk tal van bekwaam heden. Hij maakt alle mogelijke voorwerpen van de fijnste tot de grofste, zoowel de fijne borduurnaald waarmede u en uw juffers uit hetgeen ik op het kasteel gezien heb blijkbaar zoo goed kunt omgaan, als den zwaren ploeg waarmede de boer deze heerlijke landerijen zoo krachtig bewerkt. En dan de schoenmaker die weet overal raad op. Hij maakt schoenen, lederen enkel- bedekkers, lederen hozen, teugels voor paarden, kokers, zadels, strikken voor jagers, flesschen, zakken, ja ik weet niet wat al." „Het grappigste," merkte Theudesinde op, „vind ik zoo'n samenspraak tusschen bijvoorbeeld een bakker en een zoutzieder, een visscher of een zeeman. Do bakker eindigt altijd na zijn verschillende bekwaamheden opgenoemd te hebben met te zeggen dat alle spijzen op het laatst vervelen en brood alleen de noodige afwisseling brengt; de zoutzieder zegt dat zonder zout zelfs ten slotte boter en kaas waardeloos zouden worden. De visscher zegt dat hij haring uit zee haalt, benevens oesters, mosselen, kreeften en zooveel andere visch. Vraagt de ander hem of hij een wal- visch kan vangen, dan zegt hij bescheiden, neen, het is gevaarlijk een walvisch te vangen, het is veiliger voor mij op de rivier te

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1915 | | pagina 1