NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad ySt voor de Provincie Utrecht. No. 66. Woensdaffl;18?Auffustus 1915. 44e jaargang. ¥44aS«I®WM«. FEUILLETON. PRINSES THEUDESINDE. De Firma A. LE WEN STE1N VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. DE OORLOG. cD-vS «ui Aangezien ons gebleken is dat er onder onzen naam zeer ondeugdelijke Naaimachines verkocht worden, zoo berichten wij dat op al onze Naai machines nevenstaand handelsmerk moet voor komen, Men late zich onder welk voorwendsel ook geen nagemaakte Lewenstein' machine aan praten. Yoor Amersfoort en Omstreken eenigste Agent W. KOMMER, Krommestraat 24, Amersfoort. UTRECHT, CI1 OORSTRA AT 14. Amersfoortsche Courant. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15; Franco per post door het geheele Rijk 1.25. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER Bureau: Langestraat 77. Telephoonn. ADVERTENTIËN: Van 16 regels 0.50; iedere reg9l meer 7'/, Cent. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. De gedachte, dat al die menschen, in vele duizendtallen zich bewegende bin nen de grenzen eener afzienbare om geving, hun eigen geschiedenis hebben van lief en van leed; dat elk van hen zijn loopbaan volgt in voor en door hemzelf getrokken lijn, vormende mei al die andere lijoen een niet te ont warren netwerk met millioenen kruis punten, die gedachte is waarlijk overstelpend. Men spreekt veel van hei gemeenschappelijke, waarvan de be- staansnoodzakelijkheid wordt aange toond door overeenkomst van behoeften en neigingen, maar zouden niet de afwijkingen der individualiteit veel tal rijkeren meer omvattend zijn, alhoewel wij er ons in den loop van de dage- lijksche dingen misschien minder reken schap van geven? Ieder mensch ondergaat voor het grootste, schept voor het minder deel, zijn eigen lot, en vaak is dat zwaarder dan de voorstellingen der fanlaisie, voor welke de kunst ons medegevoel tracht te wekkende eenigszins prozaïsch aangelegde juffrouw, die verklaarde, dat zij, om treurigheid te zien, niet naar den schouwburg behoefde te gaan, was de waarheid zeer dicht nabij. En dan, nevens en achter de smart, zicht baar voor het schouwend oog en af hankelijk van waarneembare omstan digheid, is er nog de onmetelijkheid van het zielelijden, waarvan alleen hij de diepte peilt, die het heeft te onder gaan, en dat wij dus allen maar al te goed kennen. Waarlijk, als wij, dit alles wetende, het aan eigen lijf ervarende, daar zijn neergezeten te midden van de toevallig gevormde eenheid, die ïhet publiek« beet, met ingespannen aandacht luiste rende naar zang en instrument, of in één geluid met al de anderen de zaal doen daveren van gierend lachen om de dwaasheden, die daar op de planken of het kinemascherm vertoond worden, doet dan het stuk leven, waaraan wij op dat oogenblik deelnemen, niet denken aan een sdanse macabrei, waarin zij, die er toe zijn gedwongen, zich onder tragisch pretvertoon voelen meegesleurd langs noodlottige baan naar een somber einde? Is, wel beschouwd, het leven iels anders dan een Doodendans? Dat zou het inderdaad zijn, indien het niet in zichzelf bet vermogen bezat om aan den druk van een zwaren last weerstand te bieden. Het wordt niet fragmentarisch opgebouwd uit waarde volle en minderwaardige materialen, het is niet de samenvoeging van toe vallig aangebrachte kleuren. Het moet en kan zijn een eenheid, die we) den invloed ondergaat van elk wedervaren, maar stand houdt en er zich aan ont worstelt om eigen banen verder te bewandelen, getroffen, maar niet ont zet, geschokt, maar niet aan het wan kelen gebracht. Van menig bestaan, al werd het ook door een zeer diep gevoeld en onherstelbaar verlies getroflen, is gezegd, dat het een voorlaan gebroken leven zou zijn, en toch, de wond genas, al liet zij ook een litteeken achter, de smart vervaagde in wee moedige herinnering, de werkkracht keerde terug naar weer ontwaakte werklust, de moedige man of vrouw, ofschoon wetende, dat in de toekomst tot aan 's levens einde nieuwe slagen wachtende waren, ging haar rustig tegemoet, dankbaar, wanneer een blijde dag zijn zonneglans kwam vertoonen en niet afkeerig van de middelen, die de kunst aanbiedt om de gedachten te brengen in een kring, waar liefelijke beelden ons toelachen. Dat is de veerkracht der ziel. Zij kan, evenals het lichamelijk weer standsvermogen, versterkt worden. Meer dan ooit zijn, in den ver- schrikkelijken tijd, dien wij thans be leven, van die waarlijk geweldige kracht de meest overtuigende bewijzen vertoond. Komen niet dagelijks tot ons ontroerende mededeelingen van oilers, die de familiën in de oorlogvoerende landen moeten brengen aan den on- verzadigbaren Moloch van den ktijg, treft ons niet de blijmoedigheid, waarmede de ergste ontberingen ge leden worden, die men vooraf wel beslist ondraaglijk zou hebben geacht? Langen tijd hebben de menschen elkander voorgepraat, en ook stu- deerende en schrijvende menschen deden er aan mee, dat het ge slacht, waartoe zij de eer hadden te behooren, lichamelijk achteruitgaande was en geestelijk ook geen beterschap beloofde. De oorlog is niet noodig geweest, meenen wij, om bet onjuiste van dat oordeel aan te toonen, maar hij deed zulks toch op overtuigende wijze. Dit alles" moge nu waar zijn, minder gepast vinden wij het die veerkracht, meer bijzonder waar bet betreft 't vermogen om weerstand te bieden aan den invloed van rampen, opzettelijk tot een overmatige inspan ning op te voeren. Te felle druk ver lamt de sterkste veer. Hiermede is niet bedoeld, dat de menschen bij wijze van training ge woon zijn zich een soort van geeste lijke zelfkastijding op te leggen. Want, als zij dit [soms doen, dan bereiken zij daarmede') een tegengesteld doel. Dat gebeurt werkelijk. Wie dingen van weinig beteekenisopvat als ernstige wederwaardigheden, en er op buiten sporige wijze op reageert, legt zich zelf een te vermijden druk op. Een onjuiste schatting vergroot een spelde- prik tot een dolksteek. Deze metbode van aanpassing is stellig een oorzaak van verzwakking. Als reeds de ge ringe windvlaag in staat is pannen van het dak te doen opvliegen, hoe zal het dan gaan bij den storm, die stellig en zeker komen zal? Maar er is nog iets anders. Indien wij in staat waren, van datgene wat van het individueel leven iets kan maken, dat zwaar is te dragen, af te zonderen wat eenvoudig het gevolg is van eigen toedoen, dan zou veel van den druk vermijdbaar blijken te zijn. Eigen dwalingen, gebrek aan doorzicht, een tekort aan een eerlijke behandeling »an alle betrekkingen tot anderen, verwaarloozing van gepaste middelen van zelfbehoud, ocb, wie een oogenblik zich verdiept in de geschiedenis van eigen verleden, zal moeteo erkenneD, dat ongetwijfeld zijn levensgeluk op vaster grondslagen zou rusten, zijn vermogen om [schok ken te weerstaan vermoedelijk steviger zou zijn, indien hij steeds zichzelf had kunnen dwingen te loopen langs de paden, die het gezond verstand en de eenvoudigste zedelijkheidsbegrippen als veilig aanwjjzen. Het leven een Doodengang, laat het dan niet zijn een dans? Nu ja, dat is niet anders. En hoe zeer in lengte verschillend, hij is toch voor ieder uiterst kort, een ver schijning, niets meer. Velen van wie de duur het gemiddelde overschrijdt, vertellen, dat, wanneer het hun ver gund ware van zeker punt der af gelegde baan Dog eens te beginnen, zij het anders zouden aanleggen en tot betere uitkomsten geraken. Het laatste is voor 't minst twijfelachtig. Maar wel is zeker, dat wij, dooreen- genomen, een te groot deel van bet beetje tijd, ons hier geschonken, aan wenden om het leven van andere menschen minder aangenaam te maken, door kleingeestige twisten, door breed uitmeten van grieven, door handelin gen van vtjandigen aard. Schoon wordt het leven voor wie het voor anderen schoon doet zijn, zooveel in zijn ver mogen ligt. Wie dat tracht te doen, heeft altijd succes, en past de meest juiste methode toe om tegen den schok van komenden onspoed eigen veer kracht te versterken. Ieder land verliest. Tot deze slotsom komt de New- Yorkscbe »Indepepdant«. Het blad wijst er op, dat alle landen, die in den oorlog betrokken zijn, reeds ver loren hebben, behalve Italië en Japan. Toch heeft Italië nog niet zooveel land veroverd als het kon krijgen in ruil voor het bewaren zijner onzijdig heid. Japan beeft veel gewonnen met betrekkelijk weinig inspanning. Wat de andere oorlogvoerende mogendheden aangaat: indien de oor log in twee maanden of zoo beslist ware, zou de overwinnaar schadever goeding voor zijn eigen opofferingen hebben kunnen oischen in den vorm van inlijving van gewonnen gebied en het opleggen van oorlogsboete. Maar thans zijn de uitgaven zoo ge stegen en de verwoestingen overal zoo groot geworden, dat geen annexa tie en geen boete in staat zijn den overwinnaar het geleden verlies te vergoeden. Het Britsche rijk heeft sterk op zijn kapitaal geleefd, maar kan zijn verlies niet verhalen op Duitscbland, waar voor schadevergoeding België en Frankrijk het eerst aan de beurt zijn. Duitschland kan alleen een zware schadevergoeding betalen, wanneer men het veroorlooft zijn handel en nijverheid in even groote mate te ontwikkelen als voorbeen. Dit nu is onmogelijk, daar gedurende de eerste jaren de Duitscbe waren bjj de ver bondenen slechts weinig koopers zul len vinden. Engeland en Frankrijk houden natuurlijk de Duitscbe bezit- Historisch romantisch verhaal. 16) Zonder antwoord te wachten, ging Radboud, die een wenk gegeven had aan Theudesinde hem te volgen, met vrouw Lan- dolin langs het huisje en zij kwamen achter op de plaats, waar de kinderen dor vrouw, twee meisjes van twee en drie jaren, bezig waren van weeke klei knikkers te maken. Zij hadden zich natuurlijk verschrikkelijk vuil gemaakt, en of hun kwade ge weten sprak, zeker is het, dat zij bij de verschijning van Rad boud en Theudesinde in een verschrikkelijk gehuil uitbarstten. Daar zij de handen voor de oogen hielden en deze handen de kleur van morsige klei hadden aangenomen, zagen hunne ge zichten er weldra zoo mooi uit als de ijzeren pot van hun moeder. Yrouw Landolin bestierf het haast van schrik toen zij zag hoe haar spruiten zich toetakelden onder de oogen van den prins en de prinses. Zij liep snel weg om een grooten bak met water te halen en Radboud ging naar den stal, waarvan hij de deur opende. De stal zag er van binnen netter uit en wa9 veel ruimer dan men van buiten zou zeggen. Er was plaats voor vier paarden en een paar koeien, terwijl een paar hoekjes goede gelegenheid aanboden voor het plaatsen van een ezel of geit. Van die gelegenheid was dan ook gebruik gemaakt. Landolins ezel, die beladen met boter, eieren, enz., eiken morgen de reis naar het kasteel te Medemblik maakte, stond rustig op eenig hard ruw gras te kauwen. De paarden stonden gezadeld maar hadden de hoofdstellen af. Radboud bracht het paard van Theudesinde het eerst uit den stal en terwijl de prinses dat buiten vasthield, kreeg hij Dodo's paard. Terwijl hij de hoofdstellen aandeed, keek hij een paar keer zijn zuster aan en kreeg lust haar toch een beetje in den angst te jagen. „Doe toch geen dwaasheden, Theudesinde," zei hij met een ernstig gelaat. „Wat bedoelt gij?" vroeg zijn zuster, van verlegenheid kleurende. „Nu, met Dodo." Theudesinde bloosde nog heviger. „Die Frankische hofmeesters zijn niet gemakkelijk. Zij zouden het vader, ons volk en natuurlijk ook Dodo wel eens duchtig kunnen laten ontgelden." Theudesinde schrikto geweldig. Radboud zag het en had er wel een beetje spijt van. „Ik hoop dat niemand dan ik het gezien heeft," zei hij, ver goelijkend, „en ik kan zwijgen." Hij gaf zijn zuster de hand en hielp haar opstijgen. Hij zelf nam Dodo's paard bij den teugel en zoo gingen zij naar den voor kant van het huisje. Toen zij daar kwamen, zagen zij Ragen- fried een eindje voor hen uitrijden, terwijl Dodo naast hem liep en Radbouds paard aan de hand leidde. Bij de kruising met den weg naar Koevorden bleven Ragenfried en Dodo staan, daar zij aangesproken werden door Adallinde, die vergezeld was van een oud rijk uitgedost krijgsman. Adallinde vroeg blijkbaar aan Ragenfried of hij een goede jacht had gehad, want deze wees de verschillende dieren aan die dien dag den jagers ten buit waren geworden. Theudesinde en Radboud kwamen bij het groepje en de oude krijgsman van hooge gestalte ging dadelijk naar hen toe om hen te begroeten. Uit de eerste woorden vernam Dodo, dat, zooals hij reeds vermoed had, die oude krijger niemand anders was dan graaf Everard van Eist, de banneling, de stugge bewoner van het kasteel te Stavoren, de Frankenhater. Dodo bekeek den ouden man aandachtig en kon dat gemak kelijk doen, want de oude graaf keek over hem en Ragenfried heen; hij deed gevoelen, dat de beide Franken voor hem niet bestonden. Ragenfried bemerkte dit zeer goed en zijn bloed kookte. Dodo alleen vond het alleraardigst. Hij juichte namelijk bij het denkbeeld hoe geheel anders die norsche oude zou kijken,

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1915 | | pagina 1