NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. msernm* FEUILLETON. BREDERODE DE EDELSTE. Nu. n Woensdag 10 November 1015. 44e jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. BINNENLAND. 13) W&A&84BV.WS1I4. Aangezien ons gebleken is dat er onder onzen naam zeer ondeugdelijke Naaimachines verkocht worden, zoo berichten wij dat op al onze Naai machines nevenstaand handelsmerk moet voor komen. Men late zich onder welk voorwendsel ook geen nagemaakte Lewenstcin' machine aan praten. Voor Amersfoort en Omstreken eenigste Agent W. KOMMER, Krommestraat 24, Amersfoort. De Firma A. LEWEN STE1N UTRECHT, CHOORSTRAAT 14. Amersfoortsche Courant. ABONNEMENTSPRIJS: Per 8 maanden met Zondagsblad 1.15; Franco per post door het geheele Rijk 1.25. Afzonderlijke Nnmmers 3 Cent. Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER Bureau: Langeetraat 77. Telephoonn. 00. ADVERT ENTIËN: Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 71/, Cent. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Om voor het gebruik geschikt te zijn, moet de vrucht rijp wezen. Zelfs moet zij, in vele gevallen, daarna nog een poos blijven liggen. In den letterlijken zin weten wjj dat wel, en brengen wij het in toepassing ook. Alleen kinderen en dwazen ver geten het wel eens. Op menig ander gebied, waar wij diezelfde eenvoudige waarbeid beeld- sprakig bebben op te vatten, zijn wij vaak bet een of ander, misschien alle twee. Het ongeduld verbeidt trappelend den tijd der rijpwording, of holt er zonder nadenken op toe. Het schudt aan den boom en rukt aan de twijg vóór de ronding der vormen, de glans der kleuren aankondigen, dat het oogenblik nabij is, waarop aar, trouwen arbeid zijn loon zal ten deel vallen. Verdubbelde inspanning moet die stonde vervroegen, tot wachten gunnen wij ons geen tijd. Dien hebben wij nu eenmaal niet. Wij behoeven niet eens het domein der gewone dingen te verlaten, om bet drijven naar tempoversnelling tegen te komen. Hoe fnenigeonderneming wordt niet in elkaar gezet, met kunst en vliegwerk, zooals dat eigenaardig heet. zonder waarborgen van deugdelijkheid der grondslagen, met onvoldoende stoffelijke en geestelijke middelen, die men tracht te vervangen door vertoon, en dan haastig voortgezet in roekeloos jagen naar winsten, hoe ook verkregen. Dat in den regel de teleurstelling niet uitblijft,isgeen voldoendewaarschuwing tegen navolging. Wie de gemeenschap zijn diensten aanbiedt, is spoedig geneigd daarvoor den hoogsten prijs te eischen. Het leerlingschap moge niet gebeel gemist kunnen worden, het zij zooveel ingekort als men met goed fatsoen gedaan kan krijgen. De metbode van den Griek- schen wijsgeer, die wilde, dat zijn leer lingen zeven jaar zwegen alvorens zelf mee het woord te voeren, is al sedert vele eeuwen in onbruik geraakt. Misschien lag er ook wel eenige over drijving in. Maar vervallen wij niet in een ander uiterste, als wij meenen,dat de vruchten der wijsheid ons in den schoot zullen vallen, wanneer wij maar eenige maanden in de schaduw van den boom hebben gezeten? En is het niet evenzooo gelegen met de zoogenaamd practische eischen, waarop in het zaken leven ongeveer alles aankomt, behalve natuurlijk de moreele hoedanigheden, die nergens en bij niemand mogen ont breken, doch op welke in de haast om maar vooruit te komen, niet altijd genoegzaam acht wordt geslagen, is het niet meer waar, dat de vaardig heid om eraan te voldoen, aangekweekt moet worden met voortvarendheid en volharding maar toch ook met de rustige opmerkzaamheid, die de nor male rijpwording kan doen verwachten ook door afwachten? Dat laatste, het schijnt niet meer te kunnen in het tijdperk van stoom en electriciteit. De opwindende werking van aan den menschelijken wil onder worpen natuur krachten houdt ons in een spanning, die haar uiting vindt in toenemenden dwang. Zoo hard kan het wiel niet draaien, of wij zullen er nog een duwtje aan geven. Doch wat wij onze heerschappij noemen, reikt niet tot de natuur wetten. Die zijn vastgelegd langs lijnen van tijd en over vlakken van ruimte; waar het ons schijnbaar gelukt is, de rijpwording te verhaasten, werd dit resultaat niet ver kregen door uitschake ling van ontwikkelingsvormen, maar door inwerking op de ontwikkelings- voorwaarden. Wij hebben hierop nauwkeurig te ietten bij den beschavingsarbeid bij uitnemendheid, bij de opleiding van het op ons volgend menschengeslacht. Ook daar doet zich, en deed zich reeds lang tevoren het verschijnsel op, dat men de vruchten wil opstapelen, in den handel brengen en in gebruik nemen, zonder de rijpheid te kunnen afwachten. Bij het onderwijs spreekt men van snel- cursussen, van drilscholen. Er wordt uitgerekend, in welk minimum van jaren een jongmensch voor het een of ander sklaart kan zijn. Aan dat streven wordt veel jeugdgeluk opgeofferd, waarvoor een later welslagen, dat lang niet altijd als eindbeitroning op het werk volgt, nooit een voldoende vergoeding kan schenken. Teekenen van reactie blijven ge lukkig niet uit. Of in deze de op gaande slinger het eindpunt van bet africhtiogssysteem met zijn contröle- middelen bij elk deel van de renbaan reeds heeft bereikt, en of deze nu terugzwenkt naar een meer rustige, met den aard en de begaafdbeden van ieder der opgroeiende menschen overeenstemmende behandeling, waar van verbetering is te verwachten van de voorwaarden, onder welke de licha melijke en de geestelijke rijpwording kan worden bewerkt, dat is niet met cijfers aan te toonen, wèl uit feiten te vermoeden. Te dien opzichte ver- keeren wij in een tijdperk van proef nemingen, die met geestdrift worden aangevangen, met belangstelling, soms niet zonder bezorgdheid gadegeslagen, en waarvan wij ook moeten zeg gen, dat, om vruchten te kunnen ge nieten, vruchten, die de menscbheid der toekomst heilzaam zijn, het sbeidt uw tijd" niet buiten toepassing mag blijven. Er valt geduld te oefenen, wie gelooven haasten niet! ook in het beleven van de gebeurtenissen van dezen tijd, met geen die voorafgegaan is te vergelijken. De lange duur der wereldworsteling verbijstert ons, en is wel geschikt om degenen, die er het naast in betrokken zijn, tot wan hoop te voeren. Zal zij vruchten voort brengen van onvergankelijke waarde, die in het leven der volken en in hun onderlinge betrekkingen krachtig wer kende voedingsstoffen zullen voeren? Van al degenen, die op onderscheiden manieren weten te zeggen, hoe in de toekomst het wereldsch samenstel in elkaar moet zitten, weet niemand nog op die vraag een antwoord te geven. Hoe snel de loop der dingen in huo angstwekkende vaart ook zijn moge, deze vrucht rijpt langzaam. Wij zul Ien ons dat tempo moeten getroosten Moge de trage groei iets voortreffelijks opleveren, dat den komenden geslach ten ten zegen strekt, ben beschut tegeo de gevaren der internationale razernij! Het »dat nooit weerk de leus geworden van de menscbheid, aan de verschrikkingen van het heden ontkomen en gesteld voor de taak een meer ideale toekomst voor te bereiden, zal dan van nieuwe kweek heerlijker ooft kunnen inwachten. Kunnen wij van hetgeen nu te groeien staat den wasdom en daar mede de rijpwording niet bespoedigen, voor die volgende oogsten hebben wij den bodem, waaraan zij haar bouw stoffen zullen ontleenen, gestadig te verbeteren. Die bodem, daarvan maken wij allen een deel uit. Het is uit de menschen,dat de gebeurtenissen voort komen, en van deze wordt bet karak ter bepaald door wat genen zijn. Cri- tische beschouwingen over hetgeen nu plaats vindt, wij kunnen ons er mede bezighouden, mogelijk niet zon der nut, maar zij zijn toch niet het voornaamste. Ieder atoompje voedings stof werkt mede om de vrucht tot groei, tot volkomen vorming, tot rijp heid te brengen, en in bet -on metelijk tekort aan spijs, waardoor het arme menschdom zoo bitter lijdt aan zedelijke bloedarmoede, moet elk van ons ter voorziening bijdragen. De tijd is daar, waarin wij ons ge reed houden om uit de geschiedenis van een smartenvol verleden aanwij zingen voor de toekomst te halen, niet slechts voor het volkenbeheer, maar vooral voor het persoonlijk zelf bestuur. Dat is een vrucht, welker rijpheid nabij is. Uitvoer van brood. Men schrijft aan De Tijd: De hoeveelheden wit-brood, die dag in dag uit van Maastricht en vele andere gemeenten uit Zuid-Limburg naar Bel gië worden uitgevoerd, bedraagt tien duizenden kilo's. Men schat het aantal K.G. wit-brood dat in de afgeloopen maand naar Bel gië ging ongeveer op 3.000 000. De bakkers hebben een buitenge woon drukken en een buitengewoon goeden tijd. Om een haverklap wor den bij het gemeentebestuur van Maastricht verzoeken ingediend om uitbreiding van bakkerijen. Als men rekent, dat b.v. te Maas tricht in deze tijden meer dan 30 wagons meel worden gebruikt vóór den oorlog bedroeg dit ongeveer 10 wagons dan ziet men, dat er ont zaglijk veel brood gebakken wordt. De bakkers maken reuzenoorlogs- winsten. De Regeering, die blijkbaar over groote hoeveelheden meel te beschik ken heeft, geeft als het ware carte blanche met betrekking tot den brood- uitvoer. Het brood, is uitsluitend be stemd voor de provinciën Luik en Limburg. Een slecht land, waar hel niemand goed gaat, wordt weieens gezegd. Dit kan alleszins worden toegepast op de bakkers, die soms met drie ploegen werken, en zich niet buitengewoon be hoeven in te spannen, om 2300 gul den per week extra te verdienen Historisch romantisch verhaal. Ten eerste, hebt gij mij te zeggen hoeveel ik waard bon als ik met schepter en kroon in vol ornaat te midden van de grooten mijns rijks zit. Ten tweede, hebt gij mij te vertellen in hoeveel tijd ik om de wereld kan rijden. Ten derde, zal ik als gij mij deze antwoorden komt brengen terwijl gij voor mij staat iets denken, wat niet waar is, en gij zult mij zeggen wat ik denk. Zie daar, hetgeen ik eisch en ik verwacht je heden over drie maanden op mijn paltz om het antwoord te brengen." Toen hij dit gezegd had, reed de keizer met hoonend gelach weg en liet den verschrikten abt alleen staan. Van dat oogenblik af had de abt rust noch duur." „Dat kan ik mij best begrijpen," merkte Sicco op. „Wat een rare vragen," zei Tetburga. „De abt," ging Ludigman verder, „wendde zich tot zeer ge leerde mannen met het verzoek hem antwoord op dio drie vragen te geven. Er was er niet een die in staatr was een enkele der vragen te beantwoorden. De abt zelf peinsde dag en nacht, hij verloor zijn eetlust en zocht des nachts vergeefs den slaap. Hij vermagerde en sloop rond als een schim. IntusBchen vloog de eene dag na den anderen om en de termijn van drie maanden zou weldra verstreken zijn. In de abdij kon de abt geen rust vinden. Hij zwierf den geheelen dag en een groot gedeelte van den nacht rond in het gebergte en in de groote dennenbosschen. Op zekeren dag kwam hij moe en afgemat boven bij de schapen weide. Hier trof hij Hans Bendix aan die in een gemakkelijke houding tegen een rots leunende, lag te breien. Castor, zijn hond, stond naast hem en keek met zijn ver standige oogen met eenig wantrouwen naar den abt, die naderde. Toen de abt dichtbij was, stond Hans op en boog eerbiedig. De abt begroette vriendelijk den schaapherder, den man die op hem leek als een dubbelganger. Met bedrukt gelaat zette de abt zich op een rotsblok. Terwijl hij in gepeins verviel, zuchtte hij meer malen. De arme Hans Bendix begon medelijden met zijn goed- hartigen heer te krijgen en waagde het eindelijk te vragen „Heeft uwe hoogwaarde verdriet?" „Ja, mijn goede Bendix," zei de abt, „ik heb zorg, veel zorg. De keizer is mij niet gunstig gezind. Hij wil mij mijne abdij ontnemen en mij met smaad overladen." „Oh, hoogwaarde heer," viel Hans in, „hoe kan de keizer zoo slecht zijn. Wat wil hij dan van u?" En nu vertelde do abt van de drie vragen die de keizer oischte dat beantwoord zouden worden. Hans zat een oogenblik te denken en merkte toen glimlachend op: „De eerste twee vragen zijn wel een weinig moeilijk, de derde is zeer gemakkelijk, maar ook de beide eerste zijn na eenig nadenken wel te beantwoorden." Verheugd sprong de abt op. „Hans Bendix, mijn goede Hans," riep hij, „is het waar, zoudt gij kans zien die vragen te beantwoorden Zou het mogelijk zijn, dat gij, een eenvoudig man, mij zoudt hunnen helpen en dat gij iets deed waartoe zoo vele geleerde heeren en ik zelf geen kans zien?" „Ik we&t ze alle drie reeds te beantwoorden en ik zal uw hoogwaarde uit de moeilijkhoid redden als u mij slechts wilt helpen." „Helpen, waarmede?" „U moet mij uw kapje, uw kruis en uw kleed geven en mij toestaan hot kapje op te zetten, het kruis aan te doen, uw kleed om te hangen en dan ga ik op den bepaalden dag naar den keizer, doe hem gelooven dat ik de abt van St. Gallen ben en

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1915 | | pagina 1