NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
FEUILLETON.
BREDERODE DE EDELSTE.
JV». 10
Woensdag 2 Februari 191G.
45e jaargang
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
ONSCHULDIG.
DE OORLOG.
«41S€Sf¥lI€.
Aaügezien ons gebleken is dat er onder onzen
naam zeer ondeugdelijke Naaimachines verkocht
worden, zoo berichten wij dat op al onze Naai
machines nevenstaand handelsmerk moet voor
komen. Men late zich onder welk voorwendsel
ook geen nagemaakte Lewenstein' machine aan
praten. Voor Amersfoort en Omstreken eenigste
Agent W. KOMMER, Krommestraat 24, Amersfoort.
De Firma A. LEW FN S TEIN
UTRECHT, CIIOORSTRA AT 14.
Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15;
Franco per post door bet gebeele Rijk 1.25.
Afzonderlijke Nnmmers 3 Cent.
Ingezonden Btukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever O. J. SLOTHOUWER
Bureau: Langestraat 17. Telephoonn. 69.
AD VER1 ENTIËN:
Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7'/, Cent.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Wij bebben een streep gezet onder
dat woord in een artikel van <1e Nord-
deulsche Allgemeine Zeitunqwaar
mede de redactie van dat blad haar
deernis uitdrukt met hetgeen een
groot aantal onzer landgenoolen is
overkomen
«Wij nemen deel in het lot der
onschuldige inwoners, die in den
walei vloed te gronde gingen."
De viaag rees bij ons op, bij al
onze erkentelijkheid voor de betuigin
gen van mededongen van deze gelijk
van vele andere zijd- n buiten de land
grenzen ontvangen, aan welke
hoedanigheden de Markers en de
Volendammers en al die andere door
de groote ramp geteisteiden de toe
kenning, in dat woord geiegen, te
danken hebben, zno althans «te
wijten» bier niet beter op zijn plaats
zou zijn Hoe zouden zij moeten zijn
opdat hel op hen van toepassing zou
wezen
Wil in n er mee zeggen, dat zij bet
niet helpen konden, dat bet water zoo
boog rees, dat de stoi rn het zoo heilig
opzweepte, dat de dijken het niet
konden keet en Maai dat zou locb al
te onnoozel zijn. En bet woord
zou waarschijnlijk minder onze aan
dacht hebben gewekt, indien wij bet
in dezen tijd niet aantroffen bij menige
andere gelegenheid, waar het geen
verwondering, doch ergernis deed
ontstaan.
Vliegeniers zijn boven een stad ver-
scbeuen en bebben er, naar de bar-
baarsche en onridderlijke methode der
hedendaagsche oorlogsvoering, bom
men in geworpen. «Met succes», wordt
gezegd van den kant der aanvallende
partij. Volgens bericht van de andere
zijde is dat succes niet groot geweest;
de materieele schade was gering één
soldaat werd gedood, één gewoDd,
terwijl nog een vijftal «onschuldige»
burgers en twee vrouwen min of meer
ernstige verwondingen bekwamen.
Dus, die soldaten waren niet
onschuldig, wè.1 schuldig alzoo.
Waaraan? als wij vragen mogen.
Zoo wordt liet ooit als een der
gioote grieven van den ooi log in het
algemeen en van dezen oorlog in het
bijzonder beschouwd, dat er zooveel
»onsehuMigen« door getroffen worden.
De humaniteit der twintigste eeuw
van de «Christelijke» jaartelling heeft
het zoo'er gebracht, dat het in den
grond boien van dichtbevolkte passa
giersbooten door een onder de water
oppervlakte onzicbtbaren vijand wordt
goed gepraat met bet beweerde ver
moeden van aanwezigheid in de lading
van oorlogsbehoeften, hoewel liet
mede naar den zeebodem gaan van
veie'bonderdtallen «onschuldige«slacht-
offers betreurd wordt met een gebaar,
dat wij zeei geneigd zijn huichelachtig
ie noemen.
De tr agische gebeuitenissen van den
tegenwoordigen lijd, niet die het
gevolg zijn van ontketende natuur
krachten, inaar van losbarstingen van
menschelijke hartstochten, veroor
zaken niet slechts onmetelijke stofle-
lijke schade, die misschien in geen
halve eeuw te herstellen zal zijn, maar
zij brengen ook onze zedelijkheidsbe
grippen voor langen tijd in wanorde,
terwijl zij ook verwarring stichten in
de opvattiDg van de beteekenis der
woorden, door welke deze worden
uitgedrukt. In dit licht moeten wij
ook de tegenstelling beschouwen, waar
van hier sprake is. De soldaten schul
dig, de burgers onschuldig. Het
eerste wordt niet uitdrukkelijk gezegd,
maar het vloeit toch uit het laatste
voort.
Nu kan niet in bet algemeen gezegd
worden, dat iemand onschuldig is, of
er moet een onnoozele mee bedoeld
zijn. De redelijk denkende mensch
weet, dat er etbische beginselen en
voorschriften zijn, die bij telkens, met
volkomen bewustheid, overtreedt; nie
mand zal wel durven beweren, dat bij,
voor een beslissing staande, altijd die
heeft genomen, die het meest overeen
kwam, niet met zijn persoonlijke be
langen, maar met de stellige aanwij
zingen van het moreel gevoel. Dat
schuldbesef, hetwelk den band vormt,
die godsdienst en zedelijkheid samen
voegt, kan hier buiten rekening blijven;
bet is onafscheidelijk van den drang
naar verheffing, en kaD zelfs door de
overheerschmg van misdadige neigin
gen nooit geheel worden onderdrukt.
Wij zulleu de grens wat nauwer
moeten trekken om tot een beoor
deeling te komen van wat de tegen
stelling bedoelt.
Do rechier spreek; het «schuldig»
uit of geeft een verklaring van «on
schuld». Dan is een bepaald feit aan
een bepaald persoon ten laste gelegd,
eu al bet mogelijke is gedaan om het
al of niet gegronde van de aanklacht
tot klaaiheid te brengen. Als er twijfel
bestaat, mag geer. schuldigverklaring
volgen; veroordeeling en straf komen
alleen in aanmerking, wanneer de
schuld volkomen bewezen wordt ge
acht. Wel gebeurt het niet zelden, dat
de buitenstaander met verbazing een
uitspraak verneemt, vooral wanneer
deze leidt tot ontslag van rechtsver
volging voor hem zijn de bewijzen
zoo sterk, dat hij geen oogenblik zou
aarzelen. Men weet, dat de jury recht
spraak door deze soort van «stellige»
overtuiging sterk wordt beïnvloed.
Ook hier kunnen wij niet terecht
om grond te vinden voor hetgeeD wij
de militaristische antithese zouden
kunnen noemen, de tegenstelling tus-
schen strijdenden en «onschuldigen.»
Zij bestaat, natuurlijk, en bet komt
niet in ons op baar uitwissching te
bepleiten. AlleeD tegen den naam
hebben wij bezwaar, omdat er in op
gesloten ligt een aantijging van schuld,
waar die Daar onze bescheiden mee
ning niet aanwezig is.
Dragen de menscben, die in de
loopgraven zitten, de schuld van den
oorlog, en is het aan hen te wijten,
dat bij nog niet afgeloopen is?
De vraag opperen is haar beant
woorden. Niemand zal wel onderstellen,
dat zij, hoe dapper en volhardend
ook, en met hoe bewonderenswaardige
zelfverloochening hun plicht doende,
niet zeer gaarne, liever vandaag dan
morgen, de bovengenoemde gezellige
verblijven zouden verlaten om met
gezwinden pas huistoe te marcheeren.
Als zij vrij uit konden openbaren wat
in hun hart besloten is, zouden zeker
minstens negen van de tien zeggen,
dat zij er meer dan genoeg van hebben.
Blijken van het tegendeel worden ver
oorzaakt door de suggestie van den
toestand de vijand ligt daar, hij loert
onafgebroken op liet kleinste plekje
van bet lichaam, dat zichtbaar wordt,
om het dadelijk met een gewis schot
te treffen, en het is natuurlijk, dat
tegenover bem dezelfde houding wordt
aangenomen. Maar als men datzelfde
tweetal vijanden eens op neutraal ter
rein kon samenbrengen, om eenigen
tijd vreedzaam met elkaar te verkeeren,
er zou van moordlust niet veel meer
blijken.
Kan de «schuld» van de voortzetting
van den oorlog, ook nu hij hier en
daar schijnt dood te loopen, eenvoudig
ouidat aanvaller en verdediger onge
veer tegenover elkander opwegen, met
degenen treffen, die door de gevaren
het meest worden hedreigd, nog
minder zal zijn ontstaan aaD hen
worden geweten. In dit opzicht schij
nen wel alle menschen zonder onder
scheid tot de «onschuldigen» te willen
bebooren. Is er wel één staatshoofd,
één leider van de politiek zijns lands,
één militair gezaghebber, die met volle
overtuiging en zonder gewetens-onrust
zou durven zeggenJawel de oorlog,
was Doodig om de toenemende span
ning inde staatkundige en economische
verhoudingen der volken te doen op
houden, evenals een electrisch over
laden dampkring behoefte heeft aan
een zuiverend onweer, hersteller
van het evenwicht, en ik, ik reken
het mij tot een verdienste, naar ver
mogen te hebben medegewerkt om
de oplossing te verhaasten?
Onschuldig, wie zijn het, en wie
zijn het niet? Al wordt het den histo
ricus van het tweede kwartaal dezer
eeuw ook mogelijk, door den docu
menten-doolhof zich een weg te banen
naar de plek, waar de minotaurus van
den oorlog verblijf heeft gehouden,
de vraag zal niet te beantwoorden zijn.
Want eigenlijk, dragen niet wij allen
eenige schuld, wij die in gebreke zijn
gebleven, tegen den dreigenden
vloed van het nationaal egoïsme de
dijken voortdurend te versterken en
op te hoogen
Hoe lang zal de oorlog duren?
Generaal Sir Edward Hutton, spre
kende op een vergadering te Cherlsey,
zeide, dat men bem dikwijls gevraagd
had, hoelang de oorlog nog wel duren
zou. Volgens hem was de schatting
van lord Kitchener, die dacht, dat in
3 jaren de oorlog zou zijn afgeloopen,
veel te laag. Hij kon niet aannemen,
dat in de eerstvolgende 18 maanden
Duitschland's kracht voor goed ge
broken zou zijn. Deze opinie wordt
volgens hem door de meeste Engelsche
generaals, die in het veld staan ge
deeld.
Amerika en <le wereldoorlog.
President Wilson heeft zijn bezorgd
heid over den huidigen toestand ook
Historisch romantisch verhaal.
36)
DE EERSTE GEBOREN HEER VAN BREDERODE.
Er was een jaar verloopen sedert 's graven bezoek op Ludig-
mans hoeve. Wij troffen Tetburga aan gezeten op een grooten
eikenhouten zetel in een der ruime vertrekken van het kasteel
Brederodo; op haar schoot ligt een beeldschoon knaapje van een
paar maanden, het is Diederik, do eerste geboren heer van
Brederode.
Tetburga is nog even schoon als vroeger en de beminnelijk
heid van haar voorkomen spreekt het duidelijkst als zij met
moederlijken trots haar blikken slaat op den kleinen knaap.
Ludigman en Arlinde zijn beiden in het vertrek, maar staan
voor vensters, die naar binnen breed uitloopen te kijken als
verwachten zij dat er elk oogenblik iemand zal komen aanrijden.
Want Sicco wordt verwacht, Sicco, do heer van Kennemer-
land, de rechterhand van zijn broeder Diederik. Sicco komt
jerug van het oorlogsveld. Hij heeft Diederik gediend met zijn
zwaard en zijn ervaring in den krijg en de beide broeders
hebben den talrijken vijanden van het Hollandsche huis dapper
het hoofd geboden en zijn zegevierend uit den strijd gekomen.
Kort na het bezoek van graaf Diederik aan Ludigmans hoeve
was de strijd ontbrand die reeds zoo lang op uitbarsten gestaan
had. De vijanden van graaf Diederik hadden niet opgehouden
er bij keizer Hendrik gedurig op aan te dringen dat hij den
graaf in Friesland, den heer van Kennemerland, zooals zij
Diederik noemden daar zij den titel van graaf van Holland
dien Diederik had aangenomen niet wilden erkennen, zou be
velen de sterkte te Doertregt te slechten en den tol aldaar op
te heffen. Diederik had kortaf geweigerd en te kennen gegeven
dat hij zijn rechten zou weten te verdedigen al waren zijn
vijanden nog zoo talrijk. Do keizer had toen den hertog van
Neder-Lotharingen, Godfried III, opgedragen Diederik met ge
weld van wapenen tot rede te brengen. En toen waren de ge
beurtenissen, waarbij ook Sicco en Tetburga betrokken waren,
elkander met groote snelheid opgevolgd. Sicco en Tetburga
hadden het beloofde bezoek gebracht aan Othilde, en Othilde
was zeer ingenomen met Tetburga geweest. Diederik had hierop
aan alle voorname edelen bekend gemaakt dat hij zich met zijn
broeder Sicco had verzoend en algemeen was men daarover
verheugd geweest. Eerst daarna was het bericht gekomen dat
de graaf van Bodegraven en Zwammerdam weder een inval in
Diederiks graafschap had gedaan op aanstoken van bisschop
Adelbold. Dit bericht was onmiddellijk gevolgd door de tijding
dat de hertog van Neder-Lotharingen en de bisschoppen van
Keulen, Luik en Utrecht naar Doertregt optrokken. Diederik
had daarop Sicco tot heer van Kennemerland verheven en hem
tijdelijk het bestuur over het graafschap opgedragen. Hij was
naar het Zuiden gesneld om zijn vijanden het hoofd te bieden.
Sicco bleef slechts voorloopig achter; hij zou zich met Ludigman
beijveren de noodige krijgers uit Kennemerland naar Doertregt
te zenden. En talrijk als de zandkorrels van het strand was het
leger dat zich onder Diederik bijeentrok. De roepstem van
Sicco en Ludigman was niet vergeefsch, dichte drommen Kennc-
merlanders en vele Friezen trokken naar het Zuiden. Diederik
had met Sicco afgesproken dat deze als hij de tijding ontving
dat een treffen ophanden was hem ter hulp zou snellen.
Die tijding was gekomen en Sicco was naar Doertregt ge
trokken. Het was hoog tijd, van alle zijden werd Diederiks
krijgsmacht besprongen. Maar dapper stonden de broeders hun
vijanden. Er werd een slag geleverd die zijn gelijke niet had