NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
FEUILLETON.
No. 20.
Woensdag 8 Maart 1016.
45e jaargang
De Firma A. LEWENSTEIN
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
BINNENLAND.
Aangezien ons gebleken is dat er onder onzen
naam zeer ondeugdelijke Naaimachines verkocht
worden, zoo berichten wij dat op al onze Naai
machines nevenstaand handelsmerk moet voor
komen. Men late zich onder welk voorwendsel
ook geen nagemaakte Lewenstein' machine aan
praten. Voor Amersfoort en Omstreken eenigste
Agent W. KOMMER, Krommestraat 24, Amersfoort.
UTHECUTyXHOORSTHAAT 14.
ersfoortsche
ourant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15;
Franco per post door bet geheele Kijk 1.25.
Afzonderlijke Nnmmers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever O. J. SLOTHOUWER
Bureau: Langestraat 17. Telephoonn. 69.
ADVERT ENTIËN:
Van 16 regels 0.50; iedere reg9l meer 7'/, Cent.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Meer dan ooit spreekt men hier
van, en ook dat wijst op het buiten
gewone van de omstandigheden, in
welke wij verkeeren.
Dat het gezonde menschenlichaam
een groote mate van geschiktheid
bezit om zonder ernstig nadeel be
langrijke omgevingsveranderingen te
doorstaan, is bekend. Binnen de gren
zen van een etmaal, temperatuurs
wisselingen van een vijftiental centi
graden te moeten ondergaan, over
komt ons nipt zelden, en het ergste,
dat wij er van krijgen, is een ras
voorbijgaand gevoel van onbehagelijk
heid. Verwonderlijk ver liggen de
eindpunten van dat aanpassingsver
mogen. Waar alles steenhard is be
vroren, ook waar de zengende zonne
gloed allen plantengroei onmogelijk
maakt, daar kunnen toch nog men-
schen uit een gematigd klimaat, zoo
als Poolreizigers en ontdekkers in
tropische gewesten hebben bewezen,
onder het nemen van de noodige
voorzorgen, leven en werken.
Meer bjjzonder voor dezen tijd treft,
wij zullen niet zeggen de gemakke
lijkheid, maar toch de niet op on
overkomelijke bezwaren afstuitende
mogelijkheid van diepgaande veran
deringen in de levenswijze. Van de
millioenen strijders, die de wereld-
krijg van huis en haard heeft opge
jaagd, zijn er een zeer groot aantal,
die tot het oogenblik hunner oproe
ping zich bewogen in een omgeving,
vervuld van de kenmerken, de min
of meer overtollige gemakken en ver
sierselen der hedendaagsche bescha
ving. Daarna werden zij in een een
voudig kleed gestoken, moesten afda
len in dubbelen zin tot den rang van
holbewoners, zich allerlei vereenvou
digingen en beperkingen in voeding
laten welgevallen; zonder geregeld de
allereerste voorschriften der gezond
heidsleer te kunnen volgen, leven zij
voort, meer dan anderhalf jaar, onder
de voortdurende spanning van de ge-
varenbedreigmg, die in een volgend
uur in vervulling kan komen, zonder
eenig houvast te kunnen vinden in
de gedachte, aan de waarschijnlijkheids
kansen der allernaaste toekomst.
Wij, die zoo gewoon zijn de dingen
van het dagelijksch leven te schikken,
in volgorde en in samenhang, als de
voorwerpen in de uitstalkast van een
winkel, wij zijn niet in staat ons voor
te stellen, dat die toestand lang is
vol te houden. En toch, zoowel de
aan weelde gewone heden van hoogen
maatscbappelijken rang als de aan
hun gemakken hechtende personen
uit don middenstand, zij houden het
niet alleen uit. maar passen er ge
heel in, verdragen de ontberingen,
doorstaan da vermoeienissen, en
hlijveri volkomen gezond, meer wel
licht dan velen hunner vroeger waren,
helder en opgewekt van geest.
Hieruit valt te leeren.
Wij hebben altijd gemeend, en
velen onzer zijn van het tegendeel
nog geenszins overtuigd, dat het leven
zonder al die uitwendigheden, die de
staat van oorlog buiten bereik heeft
gesteld, bittei weinig waarde heeft.
Reeds in ons eigen voor de beproevingen
van den krijg tot dusver gevrijwaard
land hebben wij gelegenheid die ont
dekkingen te doen. Een zeker ook
niet onbelangiijke aanpassing wordt
vereischt van de vele duizendtallen
joo^e en niet meer zoo heel jonge
mannen, die nu al gedurende de ont
zettend langen duur van het oorlogs
gevaar in gansch andere omstandig
heden zich bevinden dan vóór hun
oproeping, en zich ontberingen moeten
laten welgevallen, die als evenzooveel
offers aan de vader landsche zaak zijn
te beschouwen. Dat zij zich daarin
weten te schikken, natuuilijk niet
zonder naar het einde van de tijdelijke
ontzetting van bun maatschappelijk
bestaan te verlangen, is voorde buiten
staanders een aansporing, om ook niet
te morren als zij straks zullen worden
geplaatst voor de noodzakelijkheid,
om ook iets van hun aanpassings
vermogen aan den dag te leggen.
Het zal rioodig worden, wat te
vereenvoudigen. In theorie zijn wij
geneigd om in te stemmen met de
bewering, dat het levensgeluk niet
moet worden gebouwd op den losseo
grondslag van het stoffelijk bezit, maar
wij vinden toch, dat het meer ligt
op den weg van den buurman, om
dat in de dingen der werkelijkheid
aan te toonen. Wij zullen nu verplicht
worden, dat zelf te doen. Reeds zijn
velen, onder den drang der nood
zakelijkheid, dien weg 'n eind opge
gaan zonder er heel ernstige nadeelen
van te hebben ondervonden. Er komt
nog iets bij. Mocht bet zich voordoen,
dat onder de onmiddelijke gevolgen
van den oorlog de algemeeno welvaart
te lijden heeft, dan zal een gemeen
schappelijke inspanning van al dt
maatschappelijke krachten noodig zijn
om den overgang tot betere toe
standen zoo kort mogelijk te doen
duren. Maar daar zullen er dan bij
zijn, wier onvermogen een steun be
hoeft om hen mede te doen plaats
nemen in de gelederen der optrek
kende schare. Er is noodig een onder
linge aanpassing, bijeengetrokken bin
nen de grenzen van ons klein, maar
zoo wij hopendapper vader
land, uitgebreid, als het kan, ook tot
hen daarbuiten wien het te doen is
om een tot bezinning gekomen mensch-
heid zoo gauw mogelijk van de nacht
merrie van dezen krankzinnigen broeder
strijd te bevrijden.
Dan zullen we meer waardevolle
dingen te behartigen hebben dan het
in de wacht slepen van winstjes en
het beveiligen van deze door de zwakke
bolwerken eener gewaande onaantast
baarheid. Op de werkelijke verhou
dingen van waaide beginnen we een
ruimeren kijk te krijgen, en aan de
gevolgtrekkingen, uit nieuwe opvat
tingen van maatschappelijke verplich
tingen af te leiden, zullen wij ons
hebben aan te passen.
Het vermogen, om dat te doen,
openbaart zich niet het minst krach
tig in het zedelijk leven, en daarin
schuilt een gevaar. Op dat gebied is
menige verandering van toestand een
verbetering, maar niet altijd is dat
het geval. En dan is aanpassing een
leelijk ding.
Ieder weet dat, en die wetenschap
beeft nooit ergens ontbroken. Dat
maakt evenwel een herinnering niet
overbodig.
In nieuwe omgeving geplaatst, wil
len we het gaarne zoo aadeggen, dat
wij daar op ons gemak zijn, door ons bij
haar eigenaardigheden aan te sluiten.
Lofwaardig tot zekere grens, die
voor ons een onophefbare afsluitboom
behoort te zijn. We vinden er soms
wansmaak, die het niet raadzaam is
over te nemen, ofschoon het oog aan
vele dingen went, die het dagelijks
ontmoet; wij vinden er ruwheid, die
ons tegenstaat, welken afkeer wij niet
moeten trachten te overwinnenwij
vinden er miskenning van de geboden
der eer, die wij hebben te bestrijden
met het voorbeeld, bovendien als de
gelegenheid zich aanbiedt, ook met
het woord. In eiken nieuwen kring
ontmoeten wij het samenstel van goed
en kwaad, dat oorzaak is van elke
worsteling, en wij hebben toe te zien,
waar wij ons zullen aanpassen. Wie
terecht komt daar, waar stoffelijk
voordeel het levensdoel uitmaakt, loopt
licht gevaar, de benauwende levens
opvatting over te nemen, geheel tot
de zijne te maken. Het huilen met
de wolven, met wie men in het bosch
is, de verplichting, waartoe soms als
echte wijsheid wordt aanbevolen, is
toch eeo onmuzikaal geluid, en hoe
raadzaam het zijn moge zich aan te
passen, dat dwingt ons niet, de men-
scbenhuid te verwisselen voor het
roofdierenvel. Daar moeten wij beslist
voor bedanken.
Leeningsontwerp en belastingsont-
werpen!
Het Leenirigsontweip is door alle
afdeelingen der Tweede Kamer afge
handeld.
De besprekingen der belastingont-
werpen zijn aangevangen.
Door de verdeding van die wets
ontwerpen over zeven commissies, van
rapporteurs, verwacht men een be
spoediging van de verschijning der
afdeehngsverslagen, terwijl, zijn wij
wel ingelicht ditmaal ook deo griffier
en den commiezen-griffier der Kamer
door verschillende kamerleden de
behulpzame band zal worden geboden
bij de thans zoo omvangrijke werk
zaamheden voor de samenstelling der
sectie-verslagen.
De kleinhandel in melk bedreigd.
Het hoofdbestuur van den Natio-
nalen Bond van Melkslijters deelt het
volgende mede:
Nu er alom in ons land een grootestag-
natie in de melkvoorziening heerscht,
is het te begrijpen dat zij, die in
noimale omstandigheden in den melk
handel huu bestaan hebben, daarmede
thans ernstig in het gedrang komen.
En niet het minst zijn dat de melk
slijters.
Deze hebben vanaf de mobilisatie
een zwaren strijd om hun bestaan
gevoerd en nog steeds wordt deze
zwaarder. Eerst was het een groote
Naar het Duitsch van Estella Schönberg.
7
„Als ik u niet geheel vreemd geworden ben, dan
eenvoudig Herman, overste!" antwoordde de jonge
dokter. „Ik kan mij dan voorstellen, dat ik nog als
vroeger het recht heb, mij hier thuis te voelen."
„Nu, dat recht hebt ge u gisteren reeds toege-
eigend," riep de overste lachend, toen ge hier uw
privaat-hospitaal opsloeg! Neen, verontschuldig u
niet, ik vond het heel goed."
Na een half uur met den overste in gesprek te
zijn geweest, stond Herman op en wenkte zijn neef,
om het bezoek te eindigen. Toevallig viel zijn blik
door het venster.
„O, de eerste sneeuw van 't jaar!" riep hij uit.
De overigen keken nu ook naar de witte vlokken
en Virginie zei vroolijk
„De eerste sneeuw! Weet ge, Herman, dat ik
daarbij elk jaar aan de sledevaart denk, die wij
eens samen maakten? Het was prachtig en ik kon
mij na dien tijd het paradijs niet voorstellen zonder
sneeuw en klinkende schelletjes. Herinnert ge u nog
die vaart?"
„Jawel," antwoordde Herman, „maar mijn her
inneringen zijn van anderen aardIk was toen zoo
dom, de slede om te werpen en u in de sneeuw te
laten vallen, hoewel ik even te voren had verklaard,
dat ge met mij moest rijden, daar ge bij mij het veiligste
waart!"
„Ja, dat is waar," riep Virginie luid lachend, „de
slede viel om, maar dat hoorde bij de pret, want
wij bezeerden ons niet."
„Ja, ik kan mij ook nog herinneren," bracht Oscar
er tusschen in, „dat het ook mij genoegen deed.
Éénmaal voelde ik mij toch verheven boven Herman,
die mij altijd zoo tot voorbeeld werd gesteld, want
ik bracht mijn kleine dame veilig aan 't doel, terwijl
hij met zijn ridderdienst de neerlaag leed!"
„En een leelijke neerlaag ook!" gaf Herman toe.
„Nog heden voel ik de schaamte, die mij op dat
oogenblik neerdrukte en die mij liet besluit deed
nemen, nooit weer als cavalier op te treden."
„Nu, dat was een plan, dat ge wel niet ten uit
voer zult hebben gebracht!" riep de overste uit.
„Zóó, als ik het mij op dat eerste oogenblik
voornam, zeker niet," antwoordde Herman, „maar
ik heb toch nog nooit meer sedert dien tijd met
een dame in een slede gereden."
„Dan wil ik de eerste zijn, die ge weer begeleidt,"
viel Virginie hem in de rede, „om u te overtuigen,
dat ik na dat ongeval den moed niet verloren
heb."
„Dank u," gaf Herman ten antwoord, „misschien
kan ik u bewijzen, dat ik tegenwoordig meer ver
trouwen verdien dan in onze kinderjaren."
Daarmee was het onderhoud geëindigd en namen