NIEUWE
HÉT Nieuws- en Advertentieblad jjT
voor de Provincie Utrecht.
OVERWIN U ZELF.
FEUILLETON.
No. 29
Zaterdag 8 April 1916.
45e jaargang
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
DE OORLOG.
Amersfoortsche Courant.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad f 1.15;
Franco per post door het geheele Rijk 1.25.
Afzonderlijke Nnmmers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER
Bureau: Langestraat 17. Telephooun. 60.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7'/, Cent.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Men spoort ons terecht aan om ons
te oefenen in het denken over buiten-
landsche politiek. Vioeger meenden wij i
er te kunnen komen met struisvogel
politiek» thaDS hebben wij begrepen
dat niemand dan wijzelf de dupe
zoudeu worden van die struisvogel-
domheid. Wij moeten dus denken
over de politieke gedragslijn, die ons
het beste onze zelfstandigheid en
ongereptheid zal doen bewaren, waar
bij het vanzelf spreekt, dat bet eerste
en voornaamste middel om zich onaf
hankelijk te houden, om zijne nationali
teit te bandhaven,is self-help, zoo goed
mogelijk verdedigen.
Gaan wij nualdusdenken,dan moeten
wij ons vóór alles hoeden voor het
tegenovergestelde van vroeger; geen
onberaden stappen mogen wij doen,
honderdmaal moeten wij ons bedenken,
voordat wij onzen koers hoe weinig
ook laten influenseeren door den
koers, welke grooteren nemen.
Een tweede gevaar is sympathieën-
politiek bet tegenovergestelde van wat
de Duitschers „Realpolitik" noemen.
Bij de bepaling van de politieke ge
dragslijn moeten wij vragen naar
wat voor ons zelf nuttig is niet naar de
sijmpathieën,welke wij van een of
andere groote onmogendheid hebben.
Waar Ddji^ohland zich zelf niet krach
tig genoeg gerekend heeft voor zulke
sijmpathieën-politiek moeten wij dat
zeker niet doen. Neen, hier moet het
heilige egoisme van ons eigen land-
gelijk het tijdschrift Ons Land dit
noemde het zwaarste gewicht in
de schaal leggen.
En deze waarheid geldt zoowel
voor ons land in zijn geheel als voor
ieder in het bijzonder. Ieder die
buitengewoon dweept met een der
buitenlandscbe mogendheden' die in
casu vooral met een der groote oor
logsvoerenden door dik en dun gaat
en voor toenadering tot die mogend
heid pleit, loopt gevaar, de juiste
werking van dit heilige egoisme te
verstoren en eene stemmingtescheppen
die straks, als wij alleen met ons
eiaen belang voor oogen beslis
singen hebben te nemen, ons zal
belemmeren om te handelen volgens
ons weloverwogen eigenbelang. Voor
elk rechtgeaard Nederlandsch burger
geldt dus betzelfde wat voor den
staat geldt: gaat gij denken over de
beste buitenlandscbe politiek van ons
land, dan hebt gij eerst eigen sijm
pathieën, dus U zelf te overwinnen.
Het is een zware eiscb. Doch zelf-
regeering stelt nu eenmaal hooge
eischen, speciaal waar het dit bij uitstek
moeilijke terrein der politiek betreft.
En dan bedenke men toch ook, dat
de voorkeur van velen voor een bepaald
land dikwijls aan de fuitelste redenen
is toe te schrijven. Men is niet voor
land A omdat men na ernstig overleg
tot de conclusie is gekomen dat Neder
land zijn lot met dat van land A moet
vei binden, doch men is vóór A om
dat men er det orde bewondert of
er relaties heeft, of er zoo 'n prettigen
tijd heeft doorgebracht of omdat A
altijd zoo goed voor ons land is geweest
(of land B zoo kwaad) of omdat het
zoo 'n mooie litteratuur of zooveel
smaak en organisatie en stijl en sport,
enz. enz. heeft. Welnu, al' die over
wegingen moeten ter zijde gesteld,
als niet ter zake dienend. Bezwaard door
zulke overwegingen kan men niet goed
over de voor Nederland meest ge-
wenschte politiek denken. En dus over-
winne men zichzelf en zette dat alles
op zij. voordat men zich ga zetien tot
beantwoording van deze moeilijke
vraag wat is de beste buitenlandsche
politiek voor zijn land?
De Rijkskanselier aan het woord.
Het oorlogsdoel van Duitschland.
In zijn groote rede, die de Duitsche
Rijkskanselier Woensdag ter gelegen
heid van de tweede lezing der be
grooting in den Rijksdag heeft uit
gesproken, heeft hij als 't ware een
vervolg gegeven op zijn op 9 Dec
gehouden redevoering, waarin bij zijn
vertrouwen uitsprak omtrent de toe
komst en Duitschland's voortdurende
bereidwilligheid om vredesvoorwaarden
io beraad te nemen, in het licht stelde.
Het groote vertrouwen, zegt Betb-
mann Hollweg thans, is gerechtvaar
digd door de feiten. En hij voerde
zijn in grooten getale opgekomen
hoorders ook vele leden der hof
houding en leden van het korps diplo
matique hadden op de tribunes plaats
genomen mede langs de verschil
lende gevechtsterreinen. Hij noemde den
toestand overal zeer gunstig, wees op
de verovering sindsdien van Monte
negro en Albanië, op het tegen den
door Hindenburg geconstrueerden
ijzeren muur te pletter loopen van
het Russische offensief en op Verdun,
dat wel ten duidelijkste heeft doeD
blijken, dat alle beweringen van Duitsch-
lands vijanden, dat Duitschlands kracht
ten einde liep en dat het geen man
schappen meer had, geen zweem van
waarheid bevatten. Thans werpt de
vijand het over een anderen boeg en
tracht door uithongering en afsluiting
zijn doel te bereiken. De rijkskanselier
begrijpt echter niet, dat men, met
de ervaringen van 1915 achter zich,
nog hoopt op deze manier Duitsch
land op de knieën te brengen1915
bracht den slechtsten korenoogst sinds
jaren eD toch gaat men 1916 in met
een groote reserve aan granen.
's Rijkskanseliers woorden over den
duikbootoorlog kenmerkten zich door
vaagheid. Tegenover de tegen het
volkenrecht indruischende blokkade
van Engelsche zijde, zal Duitschland
zich zijn verdedigingswapen niet uit
de hand laten slaan, zeide hij. Aan het
adres der onzijdigen waren deze woor
den gerichtWij eerbiedigen de recht
matige belangen van de onzijdigen,
doch mogen ook verwachten, dat men
zal begrijpen, hoezeer wij hun be
langen ontzien en dat men ons recht
en onze plicht tot verweer zal er
kennen.
Daarna droeg de rijkskanselier den
hoofdschotel van zijn redevoering op.
Op 9 December heeft hij in zijn rede
voering Duitschland's bereidwilligheid
tot het bespreken van vredesvoor
waarden uiteengezet. Wat is daarop
geantwoord? Geen spoor van vredes-
neigingen is in dien zin bij de Entente
te ontdekken. Engeland, met name
de man, die op 't oogenblik de En
gelsche politiek beheerscht, Asquith,
wil vrede eerst dan, wanneer Duitsch
land's, wanneer Pruisen's militaire
macht volkomen gebroken is. Daarom
rest slechts één antwoord en dat ant
woord moet het zwaard geven. De
verantwoordelijkheid voor de voort
zetting van de slachtingen verwoesting
in Europa valt dan ook terug op den
vijand. Wat Duitschland dan wil? Het
begon den oorlog ter verdediging van
zijn grenzen. Dat het zijn onaantast
bare plaats in de wijde wereld wil,
staat nog voorop. Daarnaast echter
bracht het lot andere vraagstukken
naar voren. Allereerst het Poolsche
vraagstuk.
Duitschland kan en mag nooit meer
toestaan, dat Polen wordt ingericht
met Fransch geld tot een invalspoort
op Duitsch gebied. En in het westen
rees tijdens den oorlog het Belgische
probleem. Hoe dat optelossen? Wel
omschreven slaat bet nog niet vast,
maar dit is zeker, dat België nooit
een Fransch-Engelsche vazalstaat mag
worden en dat de lang onderdrukte
Vlaming de gelegenheid moet hebben
zich te ontwikkelen op den grondslag
van zijn Nederlandscbe taal en zijn
volksaard en dat hij niet langer aan
de Verwaalscbing worde prijs gegeven.
En ten derde zal het noordelijk Rus-
sisch-Duitsch grensgebied, dat den
geesel des oorlogs heeft gevoeld als
bijna geen ander, moeten worden
schadeloos gesteld door Rusland en
zal den Duitschen bewoners van dit
gebied een weg moeten worden ge
opend tot verlossiog uit de Russische
knechtschap.
Hoe bet met de koloniën zal gaan,
wordt niet beslist door het wapen
geweld in het verre Afrika of Azië,
maar wordt, naar Bismarck's woord,
uitgevochten op het Europeesche slag
veld.
Voor den door Engeland georgani-
seerden handelsoorlog, nadat de vrede
eenmaal gesloten zal zijn, toonde de
kanselier zich niet bevreesd.
Daarna eindigde hij met een pero
ratie waarin bij Duitschland vrijsprak
van de beschuldiging, dat het den
oorlog had gewild en waarin hij elke
aanwrijving van veroveringszucht af
wees. Duitschlands zonen sterven voor
Duitschland zelf, niet voor een vreemd
stuk land; daarom vecht het sterk en
eensgezind om aan zijn kinderen en
kindskinderen een vrije en krachtige
toekomst te verzekeren.
's Rijkskanseliers uiteenzettingen,die
met groote belangstelling werden ge
volgd, meermaleo door toejuichingen
werden onderbroken een enkele
maal door een interruptie van Lieb-
knecht, die echter in het rumoer der
tegenspraken verloren ging werden
door Spahn, den centrumsleider, en
Ebert, den vertegenwoordiger der
grootste sociaal democratische groep,
beantwoord.
Uit Spahns redevoeriog willen we
aanstippen, dat hij bet met Bethmann
Hollweg eens was, dat aan de Russische
grens een muur moet worden gebouwd,
waartegen de Russische horden zich
te pletter loopen. En ook hij wenscht,
dat deze oorlog verbetering van de
grenzen zal brengen, al schijnen zijn
begrippen omtrent die »verbetering«
niet geheel en al parallel te loopen
met die van den kanselier. Eenigszins
veroveringszuchtig en chauvinistisch
klinken zijn woorden zeker, mi er dan
die van den man, dien de verantwoorde
lijkheid der Duitsche politiek draagt.
Naar het Duitsch van Estclla Schünbcrg.
16
„Ja," antwoordde het jonge meisje en haar oogen
schitterden bij het vernemen van de eerste tonen der
dansmuziek, „als ik kan dansen, dan vergeet ik
alles om mij heen, dan bestaat er niets heerlijkers
voor mij."
Oscar had zijn vroolijkheid teruggekregen en half
triumfeerend liep hij uit:
„Arme Herman, van dat schoonste op de wereld
ben jij uitgesloten I"
„Ach, dat vergat ik danst ge werkelijk niet,
Herman?" vroeg Yirginie?"
„Neen, Virginie," zei hij lachend, „voor mij spelen
de violen tevergeefs
Zij scheen nog iets te willen zeggen, maar Oscar
voerde haar ten dans en een oogenblik later waren
zij in het gewoel verdwenen.
Herman intusschen stond tegen een pilaar
geleund met gekruiste armen naar de dansende
paren te kijken. Door verscheiden stemmen hoorde
hij Oscar en Virginie voor het schoonste paar in de
zaal verklaren. Het kon hem niet ontgaan, dat zijn
neef een meester in de danskunst was, dat zijn
slanke, elegante gestalte zeer gunstig afstak bij de
andere heeren en dat zijn door het genoegen ver
levendigde trekken heden nog innemender waren
dan gewoolijk; terwijl hij moest bekennen, dat ook
het jonge meisje, dat daar met zoo'n stralend ge
laat voortzweefde, onbeschrijfelijk bekoorlijk was.
Steeds had hij Virginie gaarne gezien, haar frissche
blijmoedigheid was hem altijd aangenaam geweest,
maar toch was het hem heden, alsof er een sluier
voor zijn oogen was weggevallen evenals zich ook
heden voor 't eerst de ware natuur van het meisje
aan hem had geopenbaard.
Met een stil genoegen stond hij zich elk woord
in 't geheugen terug te roepen dat zij onderweg
samen gesproken hadden, toen hij plotseling een
hand op zijn arm voelde leggen.
„Moeder, zijt gij 't?" riep hij zich omkeerend.
„Ja, Herman," antwoordde mevrouw Walburg,
„het is drukkend warm in de zaal, vindt je niet?
Willen wij samen een poosje op de veranda gaan
zitten? Daar is het stil en frisch!"
„Zeker, moederlief," antwoordde hij en bood haar
den arm.
„O, hoe weldadig!" zei de oude dame, toen zij de
frissche, welriekende lucht inademde, terwijl Herman
zorgvuldig een bankje onder haar voeten schoof.
„O ook dit is weldadig," ging zij voort, Hermans
hand vattend, „dat ik jou aan mijn zijde heb. Het
geeft mij een gevoel van steun en gerustheid!"
„Moeder, ge doet me schrikkenriep Herman, „ge
wilt toch niet zeggen, dat u eenig onheil be
dreigt!"