NIEUWE 'iÊt Nieuws- en Advertentieblad foor de Provincie Utrecht, |9 ROBERT LEVY ZORGEN. LOUIS KLEIN So. 42 Zaterdag 0 October 1020. 49e jaargang. fEBSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. MODEMAGAZIJN LANGESTRAAT 36 CORSETTEN METBApErKEN Speciaal molSeP vaw» XI M 75 corpulente Dames II It*. Plaatselijk Nieuws. FEUILLETON. Schijn bedriegt. Amersfoortsche Courant. ABONNEMENTSPRIJS: Per S maanden 1. Franco per post door het geheele Rijk 1.15. Afzonderlijke Nummers 10 Cent. Ingezonden stnkken in te zenden niter lij k Vrijdag. Tijdelijk slechts Zaterdags. Uitgever G. J. SLOTHOUWER Bureau: Langestraat 77. Telephoonn. 69. AD VERTENTIËN: Van 16 regels 0.90; iedere regel meer 15 Cent. Groote letters en vignetten naar plaatsrnimte. Er is misschien, behalve de dood, ge$p macht die den mensch in1 het leven meer bedreigt dan de zorg. Nergens is zij welkom, overal verschijnt zij als een ongenoodigde gast. Nooit laat zij ons volkomen met rust. Des morgens staat zij met ons op en achtervolgt ons bij den arbeid zonder ons dien te helpen volbrengen en 's avonds legt zij zich met ons ter ruste en beangstigt ons in den droom. Wat wij ook in het werk mogen stellen om haar terug te jagen, altijd en overal sluipt zij ons na; iederen dag vervolgt zij ons als een plaaggeest die iedere vreugde vergalt. Deze zorg heeft natuurlijk niets te maken met een bedaard en verstandig overleg en moet vooral onderscheiden worden van een wijs zorg dragen voor de toekomst, van een handelen naar wel over wogen plannen. De zorg, die wij moeten bestrijden omdat zij op den duur ontzenuwd op ons ge stel werkt, is dat wonderbare gedachtenspel dat ons hoofd en hart pleegt af te tobben, wanneer zij geheel en al met de mogelijk heden en waarschijnlijkheden, met de mistellingen en het toeval van het lagere, stoffelijke leven ver vuld zijn. Deze zorg geldt bijna uitsluitend de behoeften van ons zinnelijk leven. Zij komt zonder ophouden met deze vragen tot ons: Wat zullen wij eten? Wat zullen wij drinken? Waarmee zullen wij ons kleeden? Als wij eens nadenken met welke onrust wij dikwijls zeer eenvoudige, iederen dag weer verschijnende werkzaamheden verrichten, dan kunnen wij begrijpen welk een aantal gewaarwordingen, over- leggingen en vreesaanjagende spooksels de zorg in het leven roept. En toch kunnen onze zorgen niets veranderen aan onze geld middelen, noch aan onze be kwaamheden, noch aan de natuur wetten of aan het menschelijk levenslot. Zorg is geen kracht, maar zwakheidzij neemt geen besluiten, maar maakt besluiteloos zij brengt geen vreugde maar verdriet. Hoeveel duizenden en duizenden gaan hun leven lang onder deze zuiver aardsche zorgen gebukt. Zeker worden al deze menschen daartoe niet door armoede en honger gedwongen en velen zouden tamelijk wel zeer velen zouden zelfs vreugdevol kunnen leven als er maar geen zorgen waren. Maar wat het heden hun goeds schenkt is reeds vergald door de vrees voor het kwade, dat de toekomst zou kunnen brengen. De zorg houdt de wacht bij hun schatten en staat den bezitters nauwelijks toe het eerlijk verworven bezit te aanvaarden. Iedere begeerte, iedere hartstocht, iedere krachts inspanning ontspringt bij hen uit een en dezelfde bron, uit de zorg voor het smijn en dijn" gelijk men het noemt. In dezen stroom ver drinkt elk verlangen naar het betere goed des levens. Zij die een goed doorvoed lichaam als het hoogste beschouwen, zij die geen anderen glans kennen als dien van zilver en goud, die geen andere smart gevoelen als deze geld en alles wat geld waard is, verloren te hebben, werkelijk, zulke menschen slijten een ramp zalig leven. Ja, het leven der menschen is vol zorgen, fnaar wat betreurens waardig is, is dat velen van de grootste en gewichtigste levens zorgen niets willen weten. Hun aandacht is slechts gevestigd op de zorgen dezer aarde en hun ontbreekt de zedelijke kracht de zorgen des hoogeren levens op hun schouders te nemen. Staan wij niet dikwijls verbaasd over veler zorgeloosheid wat betreft hun hoogste plichten en heilige levensroeping? Wij zorgen er voor, dat ons huis tot in kleinigheden toe aangenaam en smaak vol worde ingericht, maar wij zorgen niet dat ons hart rein, onze gezind- PIANO S VLEUGELS - ORGELS PIANOLA'S Voorname fabrikaten Prafchtvolje gebptfkte instrumenten tegèn^ lage-prijer goliede garantie UTRECHTSCHESTRAAT 44 dienst en de praktijk der liefde ontbreken Bezorgd moeten wij zijn, maar vooral bezorgd voor al hetgeen de ziel verkwikt, den geest ver sterkt en den wil wapent tegen de gevaren en de verzoekingen des levens. heid vroom, onze wandel zonder smetten is. Wij vergeten te vaak dat de mensch bij brood alleen niet zal leven, wij vergeten dat er in elke menschenziel een be hoefte sluimert die gewekt en ontwikkeld moet worden, de be hoefte aan het geestelijke en eeuwige. Wat zal er van de maatschappij worden waar alleen het vergankelijke gezocht en be geerd wordt, waar de beoefening van deugd, de eerbied voor gods- Een onhoudbare toestand. We hebben nog altijd een verorde ning op de winkelsluiting. Het grootste gedeelte der winkeliers stoort er zich echter niet aan en doet net of ze niet bestaat. De politie verbaliseert geen enkele overtreding. Men wil zelfs weten dat zij zelf tijdens de sluitingsuren haar inkoopen doet. Daar de eene verorde ning zoo goed of kwaad is als de andere, zal hei niet lang duren of er wordt geen enkele meer nageleefd en dan zal het hoogst moeilijk vallen om tegen de overtreders procesverbaal op te maken. Is ons gemeentebestuur overtuigd van het dolzinnige van bovengenoemde verordening laat ze baar dan intrekken, al wordt daardoor dan ook het bewijs geleverd dat de wettenmakende heeren zich in deze leelijk hebben vergist. Gemeentesalarissen. Door alle organisaties van gemeente- personeel werd onderstaand adres verzonden Aan heeren Burgemeester en Wet houders van Amersfoort. De ondergeteekonden, handelende Het was een zeer warme zomerdag geweest, doch des avonds had de hitte van lieverlede plaats gemaakt voor een frissche koelte, die de bewoners van het Zwitsersche stadje Cbur, ge legen in het kanton Grauwbunderland, naar buiten lokte, om zich in de vrije natuur te verkwikken aan de zuivere avondlucht. Deze deed mensch en dier aan merkelijk goed, ja zelfs de kinderen van Flora ondervonden er de gunstige uitwerking van want gedurende de brandende hitte van den dag schenen zij over hun aanstaanden dood te treuren doch thans, nu de zon reeds voor eenigen tijd was verdwenen hie ven zij hun kopjes weer levenslustig omhoog, schenen zij weer opnieuw vermaak te scheppen in hun kort stondig leven. Van de hoofdkerk naar een dicht- bijzijndenwatermolen leidde een mulle zandweg, waarlaogs zich aan weers zijden berken en eikenstruiken ter hoogte van een menschenlengte ver hieven. Op dezen weg.aan welken het kasteel van jonker Waldenstein gelegen was, liep een schamel gekleed jongeling, die, naar het uiterlijk te oordeelen, onge veer vijf en twintig jaar kon zijn. Hij was sinds verscheidene maanden in dienst bij bovengenoemden jonker, doch deze had hem, wegens volslagen gebrek aan \jver, zijn paspoort moeten geven. Dat bij een steeds aaDgroeienden haat koesterde tegen zijn voormaligen heer en meester wi9t de jonge Walden stein maar al te goed en daarom ging deze ook nooit buiten de grachten, waarbinnen zijn kasteel gelegen was, dan onder geleide van een paar zgner getrouwste dienaren. De ontslagen jongeling, dien men in de wandeling Prins noemde, was hiermee bekend en daarom had hij een list verzonnen, om zich te kunnen wreken, zonder daardoor zijn leven in gevaar te stellen. Om dien list te volvoeren stapte hij nu over den muilen zandweg. Met haastige en onvaste schreden begaf bij zich langs dit pad terwijl hij bij tus- schenpoozen zoo schuw terzijde keek, als ware elke boom in een moordenaar veranderd, die hem zocht te verderven. Eindelijk kreeg bij bet kasteel in het geziebt. Plotseling bleef bij staan terwijl hij de geheele omgeving nauw keurig opnam. Het was middernacht, alles scheen in diepe rust gedompeld, behalve bet hart van ODzen Prins. Het bonsde zoo hevig, als bad hij de afschuwelijke daad welke hij ging volvoeren, reeds op zijn geweten. Hij bukte zich, viel op handen en voeten neder en begaf zich al krui pende naar het kasteel van zijn vijand Waldenstein. Daar was hij het kasteel genaderd. Nog een oogenblik, dacht hij, en al de bezittingen die Waldenstein in handen heeft, vliegen in rook omhoog. Vervolgens begaf bij zich naar de binnenplaats, nam een ladder uit een nabijzijnd vertrekje plaatste die tegen den achtergevel, klom omhoog en be gaf zich door een half geopend raam naar binnen. Waart ge in de nabijheid geweest, ge zoudt hem binnen eenige oogen- blikken weer beneden aan de ladder gezien hebben. Zijn hart klopte hoor baar en vrees en aogst joegen hem over struik en heg, terwijl hij nu en dan eens omkeek, om te zien, of zijn plan gelukt was. Hij liep steeds maar hard door en eindelijk viel hij bezwijmd neer. Een herder die den nacht gewoonlijk in een heidehut doorbracht, werd door een toeval wakker. Hij meende iets te hooren aan de deur van zijn ver trek. Om zich daarvan te vergewissen, stapte hij haastig van zijn bed, sloeg eenige kleedingstukken over het lijf en begaf zich naar buiten, waar hij niets bijzonders bemerkte. Daarop ging hij achter zijn nachtelijke verblijfplaats om te zien, of zich daar ook iets kon verscholen hebben. Toen hij daar aankwam bemerkte hij tot zijn grooten schrik, dat donkere rookwolken uit het kasteel van jonker Waldenstein opstegen en dat vervol gens de walm plaats maakte voor bleekroode vlammen. Zonder te aarzelen, begaf zich de herder naar de plaats des onheils, zonder te vermoeden, dat hij daar zijn ongeluk zou vinden. Zonder na te denken ging de rechtgeaarde her der langs de ladder, die Prins de misdaad had helpen volvoeren. Pas bevond bij zich op de tweede ver dieping, waar de brand gesticht was, of hg hoorde voetstappen in het kasteel. Door rook en vlammen baande hij zich een weg, denkend, nog reddende te kunnen optreden, opende de deur van het vertrek, waarin hij zich bevond en liep tegen het lichaam aan van jonker Waldenstein. Deze meende stellig, dat het de brandstichter was, tegen wien bij aanliep. Hij pakte hem daarom beet, bond hem armen eü beenen vast en leverde hem over aan een paar van zijn best te vertrouwen huisknechts. Deze brachten hem bui ten het kasteel en vervolgens naar het nabij gelegen stadje Cbur, waar inmiddels verscheidene bewoners door den nachtwaker waren gewekt. Wel dra was de onschuldige herder in banden van Justitia. De brandweer begaf zich onderwijl naar het kasteel en redde nog, wat te redden viel. Ongeveer vijf uur in den morgen waren de vlammen ge doofd en begaf men zich huiswaarts, terwijl ieder zijn verbazing te kennen gaf over de lage handelwijze van den herder, die preventief gevangen zat. Eenige dagen na het gebeurde leidde een onderzoek van het gerecht tot de gevangenhouding van den onschuldige. Hij werd verdacht van brandstichting en veroordeeld tot vier jaar celstraf. Prins trad bij het onderzoek door het parket op als eerste getuige. Hij verklaarde, dat bij ongeveer midder nacht toen bij langs het buitengoed van Waldenstein kwam, den herder langs een ladder naar boven bad zien klimmen, dat deze daarop naar bin nen stapte en dat een oogenblik daarna het kasteel aan die zijde, waar de ladder stond, in brand stond. Een paar jaar na het gebeurde, ging des avonds een priester door de straten van Cbur. Met haastigen tred begaf hij zich naar de westzijde der stad, liep een eindweegs over een bergpad en bereikte een armoedige but, waar een zieke op zijn sterfbed lag. De priester plaatste zich op een versleten stoeltje aan de lijdenssponde van den zieke en deed een gebed. Daarna vroeg bg den zieke, of bij bereid was, zijn zonden oprecht te biechten. De lijder verklaarde, veel op zijn geweten te hebben en zoo beangstigd te zijn. dat hij bijna niet durfde zeg gen, wat voor kwaads hij altijd in den biechtstoel verzwegen had. De goedige priester boezemde hem moed in, zoodat de zieke eindelijk verklaarde, dat hij de brandstichter was van het kasteel van Waldenstein eD niet de herder, die sinds een paar jaren in den dompigen kerker had gelegen en hij verzocht aan den waar- digen grijsaard, om den burgemeester te ontbiedeD, aan wien hij zijn be kentenis omstandig herhaalde. Een weinig tijds daarna gaf de zieke den geest. In de armoedige woning, waarin de priester aan de lijdenssponde gezeten was, huisde thans niemand meer dan het doode lichaam van den brandstichter Prins. De herder was ondertusscben vrij gelaten. Hij werd zooveel mogelijk in zijn vroegere eer hersteld, doch het leed, dat hg gedurende een tweetal jaren de waarheid had ondervonden der spreuk: Schijn bedriegt, dat leed, dat hij gevoeld bad aan den lijve, werd hem door niemand vergoed.

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1920 | | pagina 1