20 Maart 19 53 33
gunt, maar dat hun, commercieel gesproken, niet toekomt.
Daarom verzoekt hij B&W een grondige uiteenzetting te geven,
waarom zij de waarde van de aandelen op 200 hebben ge
taxeerd
De wethouder VAN DEN AREND erkent, dat bij de stukken
onvoldoende lectuur aanwezig was om zich een behoorlijk beeld
van de situatie te kunnen vormen. Daarom wil hij in het kort
de geschiedenis van de overname van het slachthuis releveren.
Op 27 Februari 1950 heeft de Centrale Slachtplaats voor
het eerst de suggestie gedaan dit bedrijf door de gemeente te
doen overnemen en gevraagd onder welke voorwaarden de ge
meente bereid was daartoe over te gaan. B&W hebben toen de
balans van de afgelopen jaren gevraagd en zijn in contact
getreden met de directeur van het slachthuis te Utrecht, die
zich op zijn beurt in verbinding heeft gesteld met Ir.
Imelman. In een onderhoud van B&W met deze beide heren bleken
de kosten van e en onderzoek zo groot te zijn, dat daarvan is af
gezien. B&W zijn toen in verbinding getreden met de directeur
van het slachthuis te Hilversum, Dr. van Capelle. Deze kwam
in zijn rapport van Augustus 1950 tot de conclusie, dat over
name van het abattoir in zijn huidige situatie alleszins aan
vaardbaar was. Alleen, hij maakt er enkele reserves bij. Bij de
aanvaarding van het complex zouden in de toekomst verschillen
de voorzieningen moeten worden getroffen, zoals een nieuwe
broedkuip, vergroting van het vóór-koelhuis en een voorziening
betreffende de darmwasserij. Volgens Dr. van Capelle zou de
bouw van een geheel nieuw abattoir een zeer kostbare geschie
denis worden en z.i. moest bij het bepalen van de overnamesom
worden uitgegaan van het standpunt, dat men in de toekomst tot
een zelfdekkende exploitatie moest komen.
Door een naar aanleiding van het rapport van Drvan
Capelle benoemde taxatiecommissie zijn de gebouwen op
ƒ.63.500,-- geschat, terwijl de machineriën een bedrag van
ƒ.11.500,-- vertegenwoordigen. Deze bedragen van in totaal
ƒ.75.000,-- hebben B&W als basis gesteld voor verdere onder
handelingen. In de ogen van de aandeelhouders was dit bedrag
fantastisch laag. Nadat B&W hadden medegedeeld, dat zij, be
houdens goedkeuring door de Raad, bereid waren een bedrag van
ƒ.75.000,te geven, kregen zij van de Regering de mededeling,
dat de gemeente zeer zuinig moest zijn met het investeren van
grote bedragen in objecten. Deze mededeling heeft B&W aan
leiding gegeven geen voorstel tot overname van het slacht
huis aan de Raad te doen.
In September 1952 hebben de aandeelhouders verzocht de
onderhandelingen te heropenen. In een daarop gevolgde be
spreking heeft het bestuur van de Centrale Slachtplaats zich
bereid verklaard de aandelen over te doen nadat alle schulden
waren afgelost voor oen totaal bedrag van ƒ.85.000, zijnde
netto ƒ.6.550,por aandeel of 262 fo. Later werd be
richt ontvangen van een der aandeelhouders, dat hij zijn aandeel
niet wenste over te doen. Op 24 October is de naamloze ven
nootschap gevraagd, hoeveel aandeelhouders bereid waren hun
aandelen tegen een koers van 150 te verkopen, omdat
ƒ.85.000,veel te hoog was. Op een daarna met de aandeelhou
ders gehouden bespreking hebben B&W hun gevraagd, of zij bereid
- waren -