22 december 795-5 -- 198»
De uitgaven in deze begroting zijn, met 1955 vergeleken weer
met 159$ gestegen, ondanks de resterende verlanglijst. Moet dat dan
allemaal maar niet gebeuren en moet het gemeentebestuur er in be
rusten, dat in feite niet de gemeente, maar het rijk uitmaakt, dat
de gemeente in haar redelijke en urgente behoeften niet kan voor
zien? Een zeer belangrijk deel van de stijging der uitgaven is ver
oorzaakt door rijksmaatregelen en een gevolg van bij rijkswet ver
plicht gestelde medewerking, dus zonder dat de gemeente zich daar
voor verantwoordelijk kan stellen. Bovendien wordt - alweer buiten
verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur - het eigen belasting
gebied, waarnaar ten dele de landsbijdragen aan de gemeente werden
berekend, hoe langer hoe meer ingekrompen. In 1954 is de hoofdsom
op de personele belasting verlaagd, de opcenten op de grondbelas
ting worden verlaagd, de tarieven op de personele belasting worden
gewijzigd. Voor de te derven grondbelasting zullen de gemeenten
compensatie ontvangen, maar voor de wijziging van de personele be
lasting niet. Dit betekent inkrimping van de belangen bij wat er
binnen de gemeente leeft; dit betekent vervlakking van het gemeen
telijk leven.
De regering streeft naar een betere verdeling van de gelden
van het gemeentefonds, naar objectieve normen. Dat valt toe te
juichen. Dan kan er tenminste een einde komen aan de in wezen be
schamende onderlinge wedloop der gemeenten om der wille van de
grootste bijdrage. Maar dit lijkt mooier dan het is, omdat de ze
kerheid, die de regering de gemeenten verschaft, de zekerheid is
van het bevroren zijn der inkomsten. En omdat het onmogelijk is
een verder accres van de uitgaven te voorkomen, luidt deze maat
regel een nieuwe periode van onzekerheid in.
Het college geeft blijk van een groot optimisme, wanneer
het aankondigt, dat te zijner tijd wel weer een nieuwe subjectieve
bijdrage kan worden gevraagd. Het valt spreker moeilijk dit opti
misme te delen. Maar zelfs als het college gelijk mocht hebben,
dan nog zal uiteindelijk niet het gemeentebestuur, doch de rege
ring beoordelen, of voor de uitgaven, die de gemeente nodig acht,
gelden beschikbaar zullen zijn of niet. Had de gemeente een groter
eigen belastinggebied, dan kon zij zelf beoordelen, of het verant
woord is de gemeente met meer uitgaven te belasten. Dan was er
meer sprake van een eigen beleid in een eigen gemeentelijk leven.
Thans worden de gemeenten elk jaar meer landskinderen met een zak
geld, waarmede zij niet kunnen uitkomen. Dat heeft de minister met
zijn bevriezingsbeleid bereikt.
Spreker weet wel, dat de stem van deze raad, zo die al in
Den Haag mocht worden gehoord, daar toch weinig indrukwekkend is.
Toch is hij hier nader op ingegaan, omdat hij vreest, dat het
college in zijn optimisme de impasse onderschat, die de minister
met zijn oktober-circulaire heeft geschapen. Spreker dringt er dan
ook met ernst en met klem op aan, dat het college zijn stem laat
gelden in de Vereniging van Nederlandse Gemeenten teneinde geza
menlijk met de andere gemeenten de wegen te zoeken om deze impasse
te doorbreken en van de gemeentelijke autonomie te redden wat er
te redden valt.
In dit verband doet spreker de volgende suggesties?
a. aan de gemeenten worde een eigen belastinggebied toegewezen van
zodanige betekenis, dat het gemeentelijk beleid zich wederom
zal kunnen afspiegelen in de gemeentelijke belastingdruk;
- b -