- 19 december 1957 -
176.
economische crisis. In het verleden heeft men ondervonden,
wat die betekent. Men zal er onder alle omstandigheden op aan
moeten sturen, dat de arbeid het middel is waarvan men leeft.
Spreker heeft alle respect voor mensen, die op een leeftijd
zijn gekomen, dat zij niet meer werken, maar toch inkomsten
hebben. Zelf behoort hij ook tot deze categorie. Maar laat
dit niet het ideaal van de bevolking in het algemeen worden,
laat men zoveel mogelijk steun geven aan degenen die het
brood met arbeid verdienen. En laat men in zijn gedachtengang
de arbeid de eerste plaats doen innemen.
Mevrouw POLET-Musler merkt op, dat de heer Hilhorst
heeft gezegd, dat zijn linkerbuurvrouw hem verboden had van
daag te spreken. Spreekster heeft inderdaad tegen de heer
Hilhorst gezegd; Houd alsjeblieft vandaag je mond. Daarbij
doelde zij echter op de gewoonte van de heer Hilhorst om
steeds maar weer bij interruptie alle mogelijke op- en
aanmerkingen te maken, daarbij de spreker zeer hinderend en
de luisteraar het luisteren belemmerend. En dit vindt zij bij
de goede leiding van de vergaderingen door de voorzitter
toch absoluut niet nodig. De voorzitter geeft immers iedereen
de volle gelegenheid om het zijne te zeggen.
Wanneer men iets onaardigs zegt, moet men dit ook weer
goed maken. Spreekster is daarom erg blij met en dankbaar
voor de woorden van de heer Hilhorst over de stemming in de
raadsvergaderingen. Dinsdagavond was de stemming heel erg
onplezierig. Spreekster is er van overtuigd, dat na de woor
den van de heer Hilhorst de goede verstandhouding in de raad
is hersteld.
Men kan de financiële situatie, waarin de gemeente zich be
vindt, onmogelijk los denken van de toestand, waarin het land
op het ogenblik verkeert. Deze toestand wordt in hoge mate be
paald door de grote kapitaaisschaarsteEr zijn verschillende
factoren, welke hiertoe hebben geleid. Een der voornaamste
is zeker wel de bevolkingsaanwas. Deze toch maakt steeds weer
investeringen nodig om voldoende werkgelegenheid te kunnen
blijven bieden. Daarnaast vragen woning- en scholenbouw,
wegenaanleg e.d. zeer grote bedragen. Het grootste deel der
gemeentelijke investeringen is juist benodigd voor de laatste
groep voorzieningen. De gemeente zal er bovendien rekening
mede hebben te houden, dat bij een toename van het aantal
inwoners ook de diensten en bedrijven zullen moeten worden
uitgebreid, zowel wat bezetting als behuizing betreft. Yan
dit laatste heeft men in de ontwikkeling van Soesterberg een
sprekend voorbeeld.
Verheugend is het, dat in de rijksbegroting een post
voor woningwetbouw is uitgetrokken. Het zou tot nog meer te
vredenheid stemmen, wanneer men enig inzicht had kunnen
krijgen in de vraag, hoe dit bedrag over de verschillende
gemeenten werd verdeeld en welke werken hieruit kunnen worden
bekostigd. Er bestaat eveneens nog geen definitieve regeling
voor de verdeling van de Nationale Woningbouwlening van
394- miljoen. Het is voor het gemeentebestuur hierdoor wel
uitermate moeilijk plannen voor 1958 vast te stellen. Mochten
er nu binnen afzienbare tijd richtlijnen hierover binnenkomen,
zijn de voorbereidende werkzaamheden dan zo gevorderd, dat
er ook onmiddellijk kan worden gehandeld? Met andere woorden
zijn er besteksklare plannen en is er grond? Zo niet, welke
stappen denkt het college dan te nemen en hoeveel tijd zou
hiermede dan nog gemoeid zijn? Dit verdient aller voortdurende
- aandacht -