- 19 december 1957. 186.
Inderdaad is Soest een recreatiegebied van Nederland.
Dit is het altijd geweest. En dit wordt steeds belangrijker.
Uit het westen komend is Soest een van de eerste plaatsen,
waar men nog de mogelijkheid heeft in de vrije natuur te zijn»
Dit is voor de mens nu eenmaal een eerste levensbehoefte.
Hoe drukker en onrustiger het leven wordt, hoe groter ook
die behoefte wordt. Het is van uitermate groot belang - ook
voor de geestelijke volksgezondheid - dat er nog plaatsen
zijn, waar de mens tot de natuur kan terugkeren. De gemeente
heeft de plicht haar natuurgebied - voor een groot gedeelte
niet met het oog op de eigen inwoners - ongerept te bewaren.
Er is een commissie ingesteld, welke zich bezig houdt met
het ontwerpen van een streekplan voor de gehele Utrechtse
Heuvelrug, die in het kader van de planologische ontwikke
ling van geheel Nederland belangrijk is. Ook deze streekplan
commissie is er ten volle van overtuigd, dat deze gehele
streek - en Soest is daar een onderdeel van - een funktie
heeft voor de recreatie van westelijk Nederland.
Mevrouw Polet heeft gezegd, dat er bij B&W de tendens
valt te bespeuren tot het meer zelfstandig nemen van be
sluiten. Spreker is er zeker van, dat dit te sterk is uitge
drukt. Van een tendens is geen sprakei hoogstens is er inci
denteel wel eens iets voorgevallen, maar daarover zijn dan
ook wel woorden gesproken.
De heer Oranje heeft nog eens de nadruk gelegd op het
principe van de autonomie van de gemeenten, waarvan in de
praktijk zo wenig terecht komt. Spreker zou bijna zeggen:
ondanks alle liefdesverklaringen van belangrijke autoritei
ten. Over de gemeentelijke autonomie worden vele woorden
geuit, ook door invloedrijke personen. In de praktijk komt
er echter weinig van deze woorden terecht. Het gaat met de
gemeentelijke autonomie steeds slechter. Men leeft thans in
een geheel andere tijd dan honderd jaar geleden. De verhou
dingen zijn totaal veranderd. Er is een veel grotere afhan
kelijkheid van de gemeenten ten opzichte van elkander en ten
opzichte van het rijk. Ook uit economisch oogpunt is het
noodzakelijk meer rekening te houden met het centraal gezag.
Daar zal een ieder, die deze aangelegenheid nuchter bekijkt,
zich bij neer kunnen leggen. Het gevaar bestaat alleen, dat
wanneer noodmaatregelen worden genomen, omdat versterking
van het centrale gezag op een bepaald moment noodzakelijk
is, deze centralisatie blijft gehandhaafd ook in een tijd,
dat ze niet meer noodzakelijk is. Men heeft immers onmis
kenbaar te maken met de tendens van centralisatie, met het
streven van de centrale organen om zoveel mogelijk centraal
te regelen. De gemeenten moeten daarom op hun qui-vive blijven
de eigen autonomie waar mogelijk te handhaven. Dit niet,
omdat dit een hobby van de gemeentebesturen is, maar omdat
het goed functioneren van de democratie gebaat is bij een
actief plaatselijk beleid.
In dit verband heeft de heer Oranje naar voren gebracht,
dat de Bank voor Nederlandsche Gemeenten, die is ingescha
keld bij de verdeling van het kapitaal over de gemeenten,
afhankelijk is geworden van het rijk. Dit heeft hij in ver
band gebracht met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
De Bank voor Nederlandsche Gemeenten staat evenwel geheel
los van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. De Vereni
ging van Nederlandse Gemeenten is een vereniging van
- Nederlandse -