81.
De heer Endendijk is van oordeel, dat uit het geval van de
Anna Jïaulownalaan geen oneerlijkheid van den directeur blijkt,
doch dat enkel een groote fout is gemaakt. De antidateering van
den staat van 19 November 1925 kan volgens Spreker den indruk ma
ken, dat oneerlijkheid in het spel is. doch wanneer men bedenkt,
dat dewijziging van den staat is gesvhiea tengevolge van het ont
dekte verschil aan oppervlakte, dan kan men hoogstens zeggen, dat
de antidateering een leelijken schijn heeft. Ook uit het schrijven
in de bladen blijkt geen oneerlijkheid, aangezien in de bedoelde
artikelen niet sprake is van winst, welke zou zijn behaald,doch
enkel van een voordeel.Volgens Spreker is het niet te ontkennen,
dat het grondbedrijf een voordeel is geweest, omdat zonder grond
bedrijf de uitgaven, welke ui# de belastingpenningen gedekt moe
ten Y/orden, nog grooter zouden zijn geweest.
^p een vraag van don heer Gasille om een nadere uiteenzetting
omtrent bedoeld voordeel, deelt de Voorzitter vervolgens mede,dat
indien er geen grondbedrijf ware, voor de aflossing der geldlee-
ningen en de rente der patriarchale gronden niet geleend zou mo
gen worden, doch deze bedragen gevonden zouden moeten worden uit
den gewonen dienst.
De heer Busch acht do verandering van de cijfers in den staat
van 19 November 1925 niet zoo onschuldig, en wijst er op, dat ten
gevolge van deze wijziging de mogelijkheid werd geopend tot hejr
plegen van frauduleuse handelingen. Spreker vestigt er voorts de
aandacht op, dat de Commissie zich niet heeft bezig gehouden met
een onderzoek naar financieele fraude, doch zich enkel bepaald
heeft tot het beleid. Spreker wijst er voorts nogmaals op dat de
door den heer Van Vliet afgelegde verklaringen steeds tegenstrij
dig waren met die van anderen, zoodat men de wijziging van den be—~-
wusten staat niet als een verontachtzamingdoch als een opzette
lijke handeling zal hebben te beschouwen, hoewel daarvoor geen
tastbare bewijzen bestaan. Spreker, die de motie van den heer
Van Doorne niet te scherp vindt, vestigt voorts de aandacht er
op, dat het onderzoek bemoeilijkt is, doordat evenals bij het
Gasbedrijf, tal van noodige gegeven ontbraken,
De heet de Bruijn verklaart aanvankelijk niet van plan te zijn
geweest iets te zeggen. Spreker wil evenwel opkomen tegen de be
wering van den heer van Doorne, dat de Commissie de antidateering
van den staat van 19 November 1925 niet zoo erg zou hebben gevon
den. Integendeel heeft de Commissie unaniem deze antidateering
afgekeurd. Spreker vestigt er voorts de aandacht op, dat om een
goed oordeel over het grondbedrijf te verkrijgen, men zich de
toeg|anden van 1923 moet indenken. Van den Secretaris heeft Spre
ker vernomen,dat tengevolge yan de uitbreiding der gemeente er
buitengewone omstandigheden waren en sommige ambtenaren niet te
gen hun taak opgewassen waren. Men zag tegen den heer Van Vliet
op en hij (van Vliet) heeft -hetgeen niet verstandig was- zich la
ten leenen tot het geven van adviezen in gevallen, v/aarin hij
zulks niet had moeten doen. Wanneer men bedenkt, dat de heer Van
Vliet bij de Wethoudersvergaderingen altijd tegenwoordig was,is
het wel te begrijpen, dat de zaken zoo zijn geworden. Spreker re
leveert, dat in de kranten wel geschreven is, dat de Commissie
sen snertrapport zou hebben uitgebracht, maar Spreker vraagt zich
af, hoe anders kan worden gehandeld, als geen stukkem aanwezig
2ijn.In dit verband wijst Spreker er op dat Ged.Staten geweigerd
hebben mede te werken, om in deze duistere zaak licht te brengen.
Voorts heeft dit Vollege, dat over de eenvoudigste kwesties vele
papieren doet toekomen, voor deze belangrijke kwestie een loop
jongen gezonden. Spreker is tevens van meening,dat het toenmalig