--- 19 Juni 1929 --- 158. strijdlustig. De gevechtsstellingen zijn aan weerszijden opge- eischt, de mitrailleurs op elkaar gericht, Schoten hebben geknald; hebben se doel getroffen? Thans zal waarschijnlijk het laatste schot vallen. Vroeger gebeurde het wel dat voor den kamp de aan voerders eerst met elkaar spraken, dus vóór dit laatste schot zo u ik als aanvoerder van de eene partij - klein maar dapper - tot den aanvoerder van de andere partij willen vragen: is het Uwe partij duidelijk: dat de leuze waaronder de strijd gevoerd wordt Uwerzijds niet deugdelijk kan zijn? De boete, die de gemeente heeft te betalen, is niet de straf omdat de gemeente eene verkeer de verordening of een verkeerd inbreng-besluit heeft gemaakt,doch omdat de gemeente de verordening in de praktijk in aansluiting met het genomen inbrengbesluit verkeerd heeft toegepast. Ik mag dit aannemen, mijnheer de aanvoerder, omdat 4 uwer tegenwoordige bij staanders het volkomen met mij eens zijn, dat het inbrengbe sluit van ^uni 1926 volkomen past aan de verordening en derhalve volkomen juist is opgemaakt. Alleen in de toepassing van enkele artikelen is bij de praktijk niet gehandeld overeenkomstig de verordening en overeenkomstig het inbrengbesluit. Wat is toch ge schied? Men heeft het grondbedrijf in laten gaan op 1 Januari 1923, terwijl de ba3is van dat bedrijf nog niet volkomen was vast gelegd in een geheel goedgekeurde verordening. Men had echter steeds het voornemen gehad om het bedrijf te doen ingaan op 1 Januari 1923. Waar echter de strijd met Gea.Staten liep over een zeer onderge schikt punt van de verordening, had, zoodra de Haad in 1923 be sloot tot oprichting van het bedrijf en de verordening overeen komstig dat besluit had opgemaakt, het bedrijf met zijne daaraan verbonden administratie onmiddellijk, al is het dan voorloopig, moeten zijn ingericht, de begrootingen èn van het bedrijf èn van de gemeente dienovereenkomstig opgemaakt, daarbij met de bepa lingen van de grondbedrijfsverordening rekening houdende. Bij de inrichting van de administratie van dat bedrijf en de uitwerking in bedrijfs- en gemeente-begrooting had men terstond rekening moe ten houden met art.35 der verordening, over welk artikel hoege naamd geen strijd was. Zooals de baad dat in 1926 met een halve schrede, doch in 1927, voortgezet in 1928 en in 1929 met een flinke schrede heeft gedaan, had men van het begin af zorg moeten dragen voor een uitvoering van art.35 en daarbij in de gemeente- begrootingen bepaalde bedragen,voortspruitende uit dat art.moeten reserveereh.Dit heeft men nagelaten en dit is de reden dat thans de tekortkomingen van vroeger moeten worden goedgemaakt. Mijnheer de aanvoerder, had het niet op Uwen weg gelegen, gezien de door U gehuldigde opvatting, bij de behandeling van de gemeente-begroo ting van 1928 en die van 1929, tegen te moeten stemmen tegen het voteeren der bedragen zooals, en in de grootte als vermeld in respectievelijk volgno.429 van 1928 en 465 van 1929. Deze bedragen zouden zeker bij Uwe opvatting veel lager moeten zijn; immers de reserve zoude door meer gemaakte meer berekende winst minder spoe dig zijn uitgeput. Dus ook hierbij heeft de .baad implicite mijne opvatting goedgekeurd, immers bij de totstandkoming,berekening en vaststelling van die bedragen is met die opvatting rekening ge houden, en was men die opvatting niet toegedaan, dan had men zich toen moeten uitspreken en zich moeten verzetten tegen het voteeren van die bedragen. De Ged.Staten wezen reeds terecht er op, dat door accepteeren der gemeente-rekening niet meer kan worden terug gekomen op een niet meer voor beroep vatbare beslissing en het niet mogelijk is dat een nieuwe beslissing wordt uitgelokt, U zegt wel, de haad kon niet anders omdat het inbreng-b-esluit nog niet ver nietigd was, maar dit komt mij niet juist voor. Beginselvast had men

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1929 | | pagina 352