19 Juni 1929 162.
opgemaakt, die uitging van een gewijzigde opvatting omtrent den
inbreng, doch dat het besluit bé-treffende dien inbreng (van 15-6-
26) niet gewijzigd v;aszoodat dus de woorden van Ged, Staten
dat de Raad bij de vaststelling op 22 0ct.'28 ook reeds den
inbreng van gronden in het Grondbedrijf in gelijken zin heeft ge
regeld als bij het thans aangeboden besluiM' niet juist zijn.
Ged,Staten hebben onze rekening '24 afgekeurd. De gronden waarop
dit geschiedde, konden wij niet als juist erkennen, maar wij sagen
zelve in, dat onze rekening met den inbreng van 1926 niet in over
eenstemming was en wij meenden daarom dat verzet tegen deze be
slissing geen nut kon hebben, terwijl ons nader zelfs bleek, dat
juist de rekening '24, zooals deze door Ged.Staten was gewijzigd,
geheel in den door ons voorgestanen weg tot foutherstelling past.
Spreker zet voorts uiteen, hoe de gang van zaken zal zijn,
die moet voortvloeien uit ons besluit van 29/5'29. Wij herstellen
daardoor in de rekening '28 een fout, gemaakt in '26, doch die
terugwerkende kracht had tot 1 Jan.'23. Alle rekeningen van het
Grondbedrijf (en ook die der gemeente) van 1923 tot en met '27
moeten noodgedwongen worden opgemaakt overeenkomstig de foutieve
handeling van 15/6'26 en eerst in 1928 kunnen - nadat de inbreng-
cijfers hersteld zijn - de fouten rver de jaren '23 tot en met
'27 hersteld v/orden. Dit is omslachtig, doch o.i. administratief
niet anders mogelijk. Hieruit blijkt dus, dat, door te berusten
in de door Gedeputeerde Staten gewijzigde rekening '24, wij han
delden in de lijn, die wij hier uitstippelden. Terugkomen op die
beslissing doen wij dan ook niet. Wij herstellen slechts de fout
van 1926; de verdere herstellingen volgen dan van zelve. Spreker
zegt daarna dat door Ged.Staten onder het door hem gemerkte punt
wordt gezegd: dat bij het thans aangeboden besluit dus wordt te
ruggekomen op een-niet meer voor beroep vatbare beslissing;
dat het uiteraard niet mogelijk is, dat aangaande eene aangele
genheid, waaromtrent een onherroepelijk geworden besluit is tot
stand gekomen, een nieuwe beslissing wordt uitgelokt;
Met betrekking tot dit punt zegt Spreker dat wij ten zeerste
ontkennen, dat wrj terugkomen op een niet meer voor beroep vatbare
beslissing. Juist de begindelvraag, die in ons besluit van 29/5'29
is behandeld, n.l."dat de in het besluit van 15/6'26 geregelde in
breng ^der gronden is in strijd met letter en geest der verordening"
is voordien nooit in openbare zitting van onzen Raad behandeld,
een Raadsbesluit dienaangaande bestaat dus niet en een verwerping
daarvan door Ged,Staten is dus uitgesloten.
Spreker zegt dat het hier naar voren gebrachte dus de gronden
zijn om bij de Koningin aan te dringen op goedkeuring van het
Raadsbesluit van 29 Mei j.1. Voorts wijst Spreker er nog op dat
hij reeds bij zijn schrijven van 2 april 1928 er op heeft gewezen
dat de inbreng fout was. Spreker herhaalt nog eens dat omtrent
een herziening van het inbrengbesluit vroeger nooit in openbare
zitting een raadsbesluit is genomen. Ged.Staten hebben dus toen
dienaangaande niets ontvangen.
De Voorzitter zegt dat de uitleg der Verordening zeer zeker
niet in openbare vergadering is behandeld geworden, doch zulks is
ook niet noodig in dit geval. De uitspraak van den Raad in beslaten
zitting vindt in het openbaar uiting door een financieel besluit
in den vorm van de vaststelling der gemeenterekiening en bedrijfs-
rekening. Daarmede werd tevens over het principe beslist. De Raad
had zich dan destijds bij de aanbieding van het besluit van Ged.
Staten tot gewijzigde vaststelling der gemeenterekening moeten
uitspreken dat zijn opvatting anders was. De Raad heeft zich door
de aanvaarding van de door Ged.Staten gewijzigde balans 1924 van
Grondbedrij f