23 Juni 1930 88.
acht Spreker zeer zwak, daar de geheele zaak om de verklaringen
van den heer Penning draait5 en op diens verklaringen zal geen
acht geslagen kunnen worden. De heer Penning heeft hem positief
verklaard, dat de betegeling een voorwaarde bij den koop was5 en
dat de door hem geplaatste advertentie in de "Haagsche Post" bui
ten deze zaak stond. Tegenover anderen laat de heer Penning door
schemeren of die betegeling wel verband houdt met de advertentie
kwestie. Spreker is van meening dat er andere en sterkere punten
van bewijs voor den dag moeten worden gebracht dan de verklaring 1
van den heer Penning. Waar de heer Penning tegenstrijdige ver
klaringen heeft afgelegd, kan z. i. aan die verklaringen geen waar-
de gehecht worden. De handelingen en gezegden van den heer Penning
zijn ook van dien aard dat men twijfelen moet of de heer Penning
wel geheel toerekenbaar is. De gezonde basis voor eene strafver
volging ontbreekt en Spreker meent dan ook voor zich dat eene
strafvervolging in casu geen zin heeft. Spreker zegt ook dat het
"stille magazijn" niet goed is te keuren, doch dit bestond in 1928
nog. De meerderheid der financieele commissie stelde voor de kos
ten ditmaal voor rekening der gemeente te nemen. B. en W. keuren
ook ten zeerste af wat de Directeur en de opzichter gedaan hebben,
.emeer waar de Directeur heeft gehandeld zonder voorkennis van
B. en of den Wethouder, en de opzichter zonder voorkennis van 5
den Directeur. Spreker zegt dat hij als hulp-officier van Justitie
niet gaarne een strafrechterlijke vervolging zoude willen instel
len, aangezien er z.i. daarvoor geen basis is. Van diefstal of
verduistering is geen sprake. V/are zulks wel het geval, dan zou
hij dadelijk ingrijpen? daar de Raad zeer goed weet dat hij de
handelingen van den Directeur goed nagaat en den Directeur bij ver
keerde handelingen niet zal sparen.
De heer Grootewal zegt dat hij er zich niet mee kan vereenigen
dat den Directeur de tegels in rekening worden gebracht tegen
0,05 per stuk. Deze moet den prijs van dit oogenblik betalen.
Spreker acht een behoorlijk nader onderzoek, ook in het belang van
de gemeente en van den Directeur zelf, gewenscht. Spreker vindt
het wel van belang dat het verband wordt uitgezocht tusschen de
advertentie en de tegels. Daarom steunt Spreker de gedachte van
een gerechtelijk onderzoek. Spreker zegt nogmaals dat de tegels
door den Directeur moeten worden betaald, daar men de gemeente
niet voor de kosten kan laten opdraaien.
De Voorzitter zegt dat hij er absoluut niet van overtuigd is,
dat hier van kwade trouw sprake is. Een strafrechterlijke ver
volging moet Spreker dan ook ontraden. Het bewijsmateriaal is
daarvoor veel te zwak. Het verband tusschen het leggen der tegels
en de betaling van de advertentiekosten in de "Haagsche Post"
t is niet te krijgen. De laatste transactie geschiedde in 1930 en
toen bestond er geen stil magazijn meer en moest dus de kwestie
hij de verrekening uitkomen. Spreker moet voorloopig aannemen,dat
de toezegging gedaan is bij den koop-Deze toezegging wordt ten
zeerste gelaakt door de leden; Spreker betreurt dat de Directeur
daarvan indertijd geen mededeeling heeft gedaan, doch hij vraagt
zich af mag en kan men aan een hoofdambtenaar en directeurdus
leider van een bedrijf, dienaangaande niet meer vrijheid geven.
In andere gemeenten kan dit wel, doch hier blijkbaar niet.
De heer van Doorne meent dat de Raad niet moet uitmaken on-
'der welke kwalificatie de feiten vallen. De Justitie zal zulks
doen, doch Spreker vestigt nog de aandacht op de door de gascor-
nuptie bekend geworden z.g. corruptieartikelen. Spreker heeft den
indruk dat hier gekonkeld is. Ook in het belang van den heer van
Vliet