25 Augustus 19^1 184.
zijn gekomen, die later voor vast werden aangesteld. Wanneer
de gemeente werkelijk geschoolde krachten had, zou een advi
seur niet noodig zijn. Spreker, die al meermalen heeft be
toogd, dat men geen groote-stads-allures moet aannemen, wijst
erop, dat deze gemeente zeer moeilijk te besturen is, en dat
men moet trachten de uitgaven zoo laag mogelijk te houden.
Wanneer men thans tot een vaste aanstelling overgaat, krijgt
men een jaarlijksche uitgave. Spreker, die dus geen vaste po
sitie wil scheppen, adviseert alleen voor dit jaar een vergoe
ding te bepalen, en dus niet van jaar tot jaar. De positie
moet dus niet blijvend zijn, omdat de Raad reeds heeft beaamd,
dat onder het personeel een deskundig man moet zijn. Spreker
meent, dat bij de plantsoenen eens een grondige reorganisatie
moet plaats hebben, daar de zaak thans niet in orde is. Het is
Spreker toch bekend, dat één der tuinlieden zich dagelijks
vervoegt bij den heer Kraaijenbrink, om te vernemen, welke
werkzaamheden moeten worden verrioht, hetgeen Spreker niet
juist voorkomt. De vraag is thans volgens Spreker, of het be
drag van 1200,= een redelijke vergoeding is, wanneer de heer
Kraaijenbrink altijd ter beschikking moet zijn.Men moet zoo
sober mogelijk zijn in de opzet, daar de begrooting 1952 een
vreemd beeld zal geven. Spreker is er voor om de regeling voor
dit jaar te doen gelden. De nieuwe Raad kan deze zaak dan nader
onder oogen zien.
De heer Gasille zegt, dat hij zeer tegen het aangeboden
voorstel is; het is hier het scheppen van een betrekking, welke
onnoodig is. Spreker zegt, dat de heer Kraaijenbrink hem heeft
toegegeven, dat hier werk wordt geleverd van een goeden tui-nman
en dat de regeling toch maar voor een paar jaar zou moe-te^
gelden, omdat dan een deskundig tuinman kon worden benoemd.
Naar Sprekers oordeel moet men zoo gauw mogelijk een goeden
tuinman hebben. Spreker is dus tegen dit voorstel, mede omdat
het bedrag hem ook veel te hoog voorkomt. De gemeente Zeist,
waar veel meer plantsoenen zijn, heeft een opzichter met een
jaarwedde van 600,=, zooals Spreker reeds in de vorige verga
dering heeft uiteengezet.
De heer van Doorne is van oordeel, dat zeer eenzijdig over
deze zaak is gesproken.Over de verdere taak van een adviseur is
immers niet gesproken. De gemeente heeft 186 H.A.dennenboscheh,
waarin ziekten heerschen, zoodat die bosschen ernstig worden
bedreigd. Vaar reeds de bosöchen bij Soestduinen bedreigd wor
den door den dennenkever, moet er een goed toezicht op de bop-
schen zijn, aangezien men anders veel meer schade zal hebben dan
een uitgaaf van 1200,= voor een adviseur. Men moet per se
iemand hebben, die verstand heeft van ziekten in de bossche/i.
Waar wethouder Endendijk over een ervaring omtrent den tuinbouw
besohikt van zeer vele jaren,kan Spreker zioh met de toelich
ting van den heer Endendijk vereenigen, zoodat hij principieel
voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders is. Spreker
meent dat de gemeente aan één tuinbaas niet genoeg heeft.
De heer Gasille zegt hij zijn meening te blijven.Voor de
bosschen is toch steeds advies in te winnen bij het Staats-
boschbeheer, daar een tuinbaas ten aanzien van den boself
bouw niet zelf zal behoeven op te treden.
Wethouder Endendijk betoogt nog dat het hebben van een
tuinbaas heel iets anders is dan een deskundige.Soest maakt
een overgangstijdperk door, en het hebben van geschoold perso
neel is niet voldoende. Wanneer men geschoold personeel had,
zou men toch deskundige adviezen moeten inwinnen,als bij het
Staatsboschbeheer