23 Mei 1934 105.
deze menschen verlangen naar werk. Straks doen weer zeer veel
jongelui eindexamen voor een loopbaan en snakken naar een be
trekking. Hier moet men rekening mede houden, temeer waar er
nog zooveel menschen zijn, die geen betrekking machtig kunnen
worden. De werkloozen, die handenarbeid kunnen verrichten, wor
den door de Overheid wel aan werk geholpen, doch er wordt voor
de intellectueele werkloozen niexs gedaan. Deze behooren ook in
de Maatschappij te worden opgenomen, doch thans zijn slechts en
kele plaatsen te bezetten, die zoo nu en dan eens openvallen.
Naar Sprekers meening moeten dan ook de 65-jarigen persé aan kant
gezet worden, om plaats te maken voor de jongeren. De jeugd van
heden moet geholpen worden, en het belang van de jeugd is het be
lang van de Maatschappij. Het gaat niet aan om de jeugd te laten
wachten. Spreker waardeert wel de verdiensten der oudere ambte
naren, doch deze ambtenaren behooren in de gegeven omstandigheden
plaats te maken voor de afgestudeerde jonge menschen. Zulks is een
eisch des tijds. Spreker zegt voorts dat de Ontvanger geen arme
man is, en dat hij geen kleine kinderen meer te zijnen laste heeft;
zijn kinderen zijn reeds volwassen, zoodat er dus in dit opzichtjcok
geen bijzondere redenen zijn om hem de gevraagde ontheffing te
verleenen. Spreker wijst er vervolgens nog op dat zijn zienswijze
onlangs nog is gedeeld door een artikel in "De Telegraaf". Boven
dien gaat de gemeente Rotterdam in dit opzicht misschien nog wel
verder, daar zij overweegt de ambtenaren te ontslaan op 60-jarigen
leeftijd. Ook Minister Colijn overweegt de invoering van het pen
sioen op den leeftijd van 60 jaren. Men mag de jeugd niet laten
wachten, en wanneer er geen personen met bijzondere capaciteiten
voor de vervulling eener betrekking noodigteijn, is ontslag op 65
jarigen leeftijd gewenscht-, en hier is naar Sprekers meening geen
sprake van een bijzonder geval, als bedoeld in het Ambtenarenre
glement. Spreker eindigt met de woorden dat men rekening moet hou
den met de toekomst en de jeugd.
De heer Grootewal kan zich wel eenigszins vereenigen met het
gezegde van den heer G-asille, en wil ook wel ruimte maken voor de
jeugd. Spreker zou zich wel volkomen met een en ander kunnen ver
eenigen wanneer wettelijk bepaald werd dat de gepensionneerden
alleen pensioen genoten en uitgesloten werden voor de vervulling
van andere betrekkingen. Hu zijn er menschen met groote pensioonen
die nog betrekkingen aannemen, waarnaar jongeren snakken.hanneer
nog hoog gepensionneerde militairen een bijbetrekking vervullen,
acht Spreker geen redenen aanwezig om den Ontvahger niet door te
laten werken. Indien er een wettelijke regeling was, volgens welke
menschen met een groot pensioen geen bezoldigde betrekking meer
mogen vervullen, zou de zaak geheel anders zijn. Voorts merkt
Spreker nog op dat de heer Gasille bij de behandeling der steun-
verleening nog heeft gezegd dat men iemand van 65 jaren nog wel
kan laten werken. Thans spreekt de heer Gasille echter anders.
Spreker, die het dus een onrecht vindt dat menschen met een^root
pensioen nog werk tegen betaling verrichten, zegt dat hij voor
het voorstel van B. en V/. zal stemmen, temeer waar de gemeente
ontvanger wel degelijk in financieele zorgen zit.
De Voorzitter, die de omstandigheden ook wel kent, doch er
niet op in zal gaan, meent dat de zaak door de heeren Gasille
en Grootewal glashelder uiteengezet is, en wil tot stemming over
gaan indien geen nieuwe gezichtspunten naar voren gebracht worden.
De heer Gasille