October 1954 256. niet omgekeerd. Hiervan is toen ook niets gebleken. Spreker,die dus niet begrijpt dat de opmerkingen niet in openbare vergade ring gemaakt zijn, zegt nogmaals dat deze zaak in het belang der gemeente zoo snel mogelijk behandeld is. De heer Gasille zegt dat het hier meer een kwestie van ge voel is. De heer Mulder heeft eigenlijk in 't geheim mededee- lingen gedaan. Deze mededeelingen zijn dadelijk onderzochthet geen te prijzen is, maar men had ze eerst met den heer Mulder alleen moeten bespreken, en de andere menschen er niet dadelijk bij moeten betrekken. Men had de zaak dus op een andere manier moeten behandelen, en dan waren deze hieruit voortvloeiende on aangename dingen voorkomen. Wethouder van Klooster betoogt nogmaals dat hij geschrok ken was toen de heer Mulder met zijn bezwaren kwam omdat de ge meente wel eens wat meer heeft ondervonden met wegenaanleg. De zaak was eigenlijk in het geheim niet te onderzoeken, daar dit onderzoek toch immers ter plaatse moest geschieden. Bovendien moesten B. en W. wel snel met hun onderzoek zijn, omdat de be zwaren van den heer Mulder reed§/vroeg,na den dag der raadsver gadering op het werk bekend waren. L. des morgens De heer Hornsveld zegt dat de opzichter van den Provinci alen Waterstaat wel heeft verklaard dat het werk goed wordt uit gevoerd, doch het is de vraag of het werk precies volgens be stek tot stand wotdt gebracht. De heer Grootewal zegt dat het onderzoek werd ingesteld met een afblaffing van den Voorzitter. Dit had niet mogen gebeuren. De heer Mulder was te goeder trouw. De Voorzitter heeft echter thans zijn excuus gemaakt. De heer Endendijk meent dat de zaak nu wel als afgedaan kan worden beschouwd. De Voorzitter herhaalt nog eens dat hij niets van zijn woor den terugneemt. Alleen heeft hij gezegd en erkend dat het niet de juiste plaats is geweest alwaar hij de door hem uitgesproken woorden heeft gebezigd. Spreker meent dat deze zaak thans vol doende besproken is, waarna de discussies hierover worden geslo ten. 270.HINDERWET (1e afd. no.5747). De Voorzitter brengt nu in behandeling het adres van A.H.J. Thomas te Amsterdam, verzoekende ontheffing van de verbodsbepa ling der verordening ex art.4 der Hinderwet ten behoeve van de oprichting eener smelterij van wasproducten op een perceel aan de Spoorstraat no. 27. Spreker merkt op, dat de Commandant der Vrij willige Brandweer en de Technisch Ambtenaar van Bouw- en Woning toezicht geen technisch bezwaren hebben. Spreker is het evenwel eens met den Commandant en den Technisch Ambtenaar dat, waar der gelijke inrichtingen volgens de desbetreffende verordening in de bebouwde kom verboden zijn en ontheffingen in bijzondere geval len verleend kunnen worden, men van de bepaling wel eens een doode letter kan maken. De Raad zal echter een uitspraak hebben te doen. De heer Ghaslllfi meent dat men de Spoorstraat moet behou den, zooals deze thans is# Het zou schande zijn dat een derge lijk fabriekje, dat later wellicht weer een uitbreiding zal on dergaan, aan de Spoorstraat werd opgericht. Gezien de ervaring met de Fino-fabriek ontraadt Spreker inwilliging van het verzoek. De heer de Bruijn deelt mede dat aanvrager een handel wenscht

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1934 | | pagina 512