29 Juli 1935 192.
De heer Mulder wil even naar aanleiding van de gehouden
besprekingen opmerken, dat de deskundigen niet aangemerkt kun
nen worden als te zijn een Commissie, Br is geen Commissie van
onderzoek benoemd, doch B. en W. hebben zich alleen laten voor
lichten door twee deskundigen. Voorts zegt Spreker, dat de
goedkeuring van de eindafrekening geheel buiten de competentie
van den Raad is. De Raad heeft destijds goedkeuring verleend
aan het werk, en de verdere uitvoering daarvan is opgedragen
aan B.en W. De afrekening is dus buiten de competentie van den
Raad, zoodat deze zich te dezer zake niet dient uit te spreken,
mede omdat Gedeputeerde Staten bij de goedkeuring der 'plannen
als gevolg van een voorwaarde der subsidieverleening als eisch
hebben gesteld dat die plannen overeenkomstig bestek en teeke-
ning uitgevoerd moesten worden. Gedeputeerde Staten zullen dus
hiernaar wel een onderzoek instellen, terwijl dat College ook
wel een overzicht omtrent de afrekening zal vragen, zoodat men
de verdere zaak wel aan B.en W. kan overlaten. Voorts zegt
Spreker dat de Burgemeester zich naar zijne meening schuldig
heeft gemaakt aan achteloosheid en dat hier toepasselijk is
art.66 van de Gemeentewet. Het is echter niet aan den Raad om
dit artikel op den Burgemeester toe te passen, doch men moet
dit overlaten aan diens superieuren. Verder zegt Spreker dat
Wethouder van Klooster op de hoogte was van de beroerde misère
bij Openbare Werken ten aanzien van het natuurbad en den wegen
aanleg op 't Hart, en dat ondanks de verschillende waarschuwin
gen toch nog een opzichter bij de Banningstraat werd aange
steld, die zijn eerder opgedragen werkzaamheden niet goed had
uitgevoerd. Ook de Wethouder is dus verantwoordelijk en Spreker
wil den toekomstigen Raad in ernstige overweging geven na te
gaan welke wethouders men moet kiezen. Onomstootelijk staat
ook bij Spreker vast dat de ambtenaren hebben gespeeld met de
opdrachten. B. en W. hadden te dezer zake moeten doen wat hun
plicht was aan de hand der Gemeentewet.
De heer Endendijk, die meent dat erkend is dat er fouten
gemaakt zijn, zegt dat B. en W« toch niet anders hadden kunnen
handelen. De fouten moesten in elk geval toch eerst geconsta
teerd worden, en het College kon niet beter doen dan een paar
onpartijdige deskundigen in den arm te nemen. De verwijten aan
B. en W. zijn uit zielkundig oogpunt te verklaren. Bij aanvragen
om uitbreiding van personeel werden echter steeds door den
Raad bezwaren gemaakt. Spreker zegt dat het hem bekend is dat
de Boer dag en nacht gewerkt heeft voor de Banningstraat. Een
massa werk heeft hij mee naar huis genomen, evenals de heer
Meurs. Voorts zegt Spreker dat men op een werk van een derge
lijke uitgestrektheid zeer goed misleid kan worden door den
uitvoerder van het werk. Het is een groote fout geweest dat de
Boer niet meer hulp heeft gevraagd. Men dient ter beoordeeling
dezer zaak hiermede wel degelijk rekening te houden.
De heer Grootewal zegt dat hij zich in den beginne ook
niet onmiddellijk kon vereenigen met de handelingen van B. en
W« ten aanzien van de Banningstraat. ïoen de deskundigen echter
hun werk hadden verricht en vernomen hebbende hoe zij gekomen
zijn tot een compromis, heeft Spreker erkend dat de thans ge
volgde handelwijze in het belang der gemeente is. Daarom kan
Spreker zich thans met een en ander vereenigen. De deskundigen
hebben hun taak naar behooren verricht. Voorts wijst Spreker
er nog op dat elk College van B. en W. afhankelijk is van de
goede