29 Juli 1935 193.
goede wenken van de verschillende diensten. De fout zit hier
bij Openbare werken. Thans is er een eenhoofdige leiding en
naar verondersteld mag worden, heeft men een buitengewoon goe
de kracht. Laat men den Directeur nu ten volle in zijn werk la
ten ontplooien. Daarom dient hem zoo spoedig mogelijk een vas
te aanstelling gegeven te worden, zoodat hij met kracht de re
organisatieplannen onder oogen kan zien.
Wethouder van Klooster wijst er op dat herhaaldelijk ge
zegd wordt dat B. en W. in gebreke zijn gebleven, doch de grond-
oorzaak is een andere. Toen den heer van Vliet als Directeur
Congé gegeven werd, wilde de Burgemeester aanstelling van een
bekwamen Directeur, doch het grootste gedeelte van den Raad
wenschte een andere oplossing. Wanne er hier een bekwaam Directeur
geweest was, dan zou de toestand anders geweest zijn en was
veel ellende achterwege gebleven.
De heer Gasille zegt dat de heer Endendijk ook weer in
dit geval het College verdedigt, doch het is naar Sprekers mee
ning niet te verdedigen dat de deskundigen veel te laat benoemd
zijn. B. en W. hebben van 11 October tot half Januari maar door
gewerkt, hetgeen foutief was. Met het onderzoek is veel te laat
begonnen. Spreker zegt voorts dat hij graag bekent dat hij des
tijds ook met het besluit tot niet-aanstelling van een nieuwen
Direoteur verkeerd gezien heeft. De Burgemeester was daarin juist,
dooh misschien had hij daarvoor wel redenen.
De Voorzitter zegt vervolgens dat B. en W. een conclusie
hebben opgesteld van den volgenden inhoud;"
"De Raad der gemeente Soest;
Kennisgenomen hebbende van de rapporten inzake crediet-
overschrijding natuurbad, uitvoering wegenaanleg op 't Hart,
en aanleg Banningstraatmet de daarbij behoorende stukken;
Gehoord de meening van het College van Burgemeester en
Wethouders, volgens welke dit College zich in groote lijnen
kan vereenigen met de conclusies dier rapporten;
Spreekt als zijne meening uit:
1» dat de werken, hiervoren bedoeld, van zoodanige belangrijk
heid en omvang zijn geweest, dat het wenschelijk ware ge
weest dat zoowel door Burgemeester en Wethouders, als door
den Raad was nagegaan of uitvoering daarvan mogelijk was door
den dienst Openbare Werken in zijne toenmalige personeels
bezetting.
2. dat echter moet wordén vastgesteld, dat van de zijde van het
toenmalig hoofd van dienst van Gemeentewerken nimmer eenige
bezwaren tegen de gegeven opdrachten zijn gemaakt, zoodat
hij daarvoor de verantwoordelijkheid aanvaardde.
3» dat gebleken is, dat bedoeld hoofd van dienst gefaald heeft
in dezen arbeid en derhalve daartoe ongeschikt moet worden
verklaard.
4. dat eveneens de heer de Boer als opzichter bij die werken,
voor zoover hem toezicht werd opgedragen, heeft gefaald,
welk toezicht te slap en onvoldoende is geweest.
5. dat de verhoudingen tusschen het hoogere en lagere perso
neel en tusschen het lagere personeel onderling bij den
dienst Openbare Werken zoodanig zijn geweest, dat een be
hoorlijk functionneeren bij dien dienst schier onmogelijk
werd gemaakt en dat een grondige herziening en verbetering
noodzakelijk is.
6. dat de tegenwoordige Directeur van Gemeentewerken onder
overlegging