4 Juni 1936 90.
De Voorzitter handhaaft zijn meening, Alleen is het zooals Spreker reeds
heeft erkend, niet juist geweest, dat den Raad tijdig geen mededeeling is ge
daan van het "bestaan dezer commissie ad hoe, hetgeen daarom alsnog door B.en
W, is gedaan. De Raad heeft destijds wel degelijk een commissie ad hoe ge-
wenscht "blijkens zijn aanvulling van 2 leden voor dat doel aan de Financieele
Commissie. Spreker vindt het uitstekend, dat de heer Thijssen zich omtrent de
ze zaak tot hoogere autoriteiten wil wenden.
De heer Thijssen, die hij zijn meening "blijft, zegt dat de heer Horns-
veld thans geen lid der commissie meer is.
De heer Nooder staat er perplex van dat over deze zaak zooveel theoreti
sche gegevens naar voren worden gebracht. De betrokken Commissie heeft zich
ten doel gesteld om zoo goed mogelijk in het belang der gemeente, en in dat
van de woningbouwvereenigingen en bewoners werkzaam te zijn, en nu kan de heer
Thijssen wettelijk wel gelijk hebben en daarover debatteeren, doch naar Spre
kers inzicht moet men de zaak practisch bekijken. Bovendien neemt de Commissie
geen beslissingen, doch geeft slechts adviezen.
De heer Endendijk kan zich niet vereenigen met de redeneering van den
heer Thijssen. De heer Hornsveld wordt alleen opgeroepen, indien woningbouwaan-
gelegenheden aan de orde worden gesteld, zoodat wel degelijk sprake is van
een speciale commissie. Spreker acht het betoog van den heer Thijssen van nul
en geener waarde en de zaak is eigenlijk de sop de kool niet waard.
De heer Stroband is van meening, dat in de raadsvergaderingen van Septem
ber 1934 en 1935, toen de benoeming aan de orde was van de leden der onder
scheidene raadscommissiën, verzuimd is mededeeling te doen van het bestaan
eener commissie ad hoe, bestaande uit de leden der Financieele Commissie en
den Heer Hornsveld. Eerst een paar maanden geleden is Spreker gebleken, dat
een commissie ter behandeling van de hier bedoelde aangelegenheid bestond.
Wanneer den Raad in September van een en ander mededeeling was gedaan, was de
zaak in orde geweest.
De Voorzitter zegt dat B,en W. dit verzuim toch hebben erkend door alsnog
mededeeling te doen van het bestaan der Commissie.
De heer van de Ven wijst er ook nog op dat de Raad te dezer zake geheel
onkundig was. Vele leden wisten niets van een commissie ad hoe af.
Nadat de heer Thijssen nog eens opgemerkt heeft, dat hij zich niet met
het standpunt van den Voorzitter kan vereenigen en zal overwegen of hij zich
tot hoogere autoriteiten zal wenden omdat de Wet er is om nageleefd te worden,
worden de besprekingen omtrent deze zaak beëindigd.
110, BEANTWOORDING VRAGEN.
De Voorzitter brengt vervolgens op verzoek van den heer Thijssen in be
handeling de beantwoording door B.en W. van de vragen, gesteld bij de rond
vraag in de raadsvergaderingen van September 1935 tot en met 20 April 1936,
voorzoover daartoe thans nog aanleiding bestaat.
De heer Thijssen zegt dat hij in de raadsvergadering van 30 Dec.1935 op
gave heeft gevraagd van de uitgaven over het eerste halfjaar 1935 voor steun-
uitkeeringen aan werkloozen. Het door B.en W. gegeven antwoord is onjuist.
Spreker heeft deze vraag in genoemde raadsvergadering gesteld om te weten wat
er in het eerste halfjaar 1935 voor de gemeente - in geld uitgedrukt - is ver
loren door de niet-inschakeling van de rijkssteunregeling. Eenzelfde vraag
heeft Spreker gesteld over het 2e halfjaar 1935.
Het overzicht, hetwelk de Burgemeester heeft verstrekt, betrof de uitkee-
ringen van Maatschappelijk Hulpbetoon.Spreker kan dus het antwoord van B.en W,
niet aanvaarden en verzoekt mitsdien nog nadere gegevens. Op de beantwoording
van andere vragen komt Spreker te gelegener tijd nog wel eens terug.
De heer van de Ven heeft in de raadsvergadering van 20 April j.1. inlich
tingen gevraagd omtrent de afgraving van grond aan de Schrikslaan. Het door
B.en W.