18 Juni 1937 95°
De Voorzitter zegt te weten, dat de Inspecteur niet op dat schrijver-
zal antwoorden» Bij een gehouden conferentie heeft de Inspecteur aldus ge
sproken,
De heer Endendijk zegt steeds tegen deze zaak te hebten gevochten, om
dat zijn rechtsgevoel niet bevredigd was, Waar het resultaat van het des
tijds door den Raad genomen besluit tot verleening van eervol ontslag, niet
aan Mej.Westra is medegedeeld, waren bij haar op grond van de door B,en W,
gedane toezeggingen verwachtingen verwekt, hetgeen haar niet kwalijk te ne
men is» In de vergadering der ïinancieele Commissie is naar voren gekomen,
dat een vroedvrouw op grond van wettelijke bepalingen op 55-jarigen leef
tijd ontslagen kan worden en alsdan recht op pensioen heeft. Het is nu een
vraag, kan de betrokkene van een en ander in beroep komen? Dit is wél van
belang, daar haar door de niet-mededeeling van het raadsbesluit den beroeps
termijn is ontnomen» Men is hier eigenlijk in een impasse geraakt door ge
dane beloften, welke later bleken niet uitvoerbaar te zijn, Ter tegemoetko
ming aan het verzoek van Mej.Westra had Spreker gaarne een oplossing gezien.
De Voorzitter wijst er op, dat daarvoor geen beroepsrecht bestaat. Des
tijds heeft zich een soortgelijk geval voorgedaan met het ontslag van den
agent van politie Karei se.
De heer Zijlstra vraagt of wanneer de Raad zou ingaan op het bemidde
lingsvoorstel van Mej.Westra, dit in goede aarde zou vallen bij Gedeputeer
de Staten.
De Voorzitter zegt dat Gedeputeerde Staten dit nimmer zouden goedkeu
ren.
De heer Hooder vraagt in hoeverre de Raad vrijuit gaat in verband met
de bepalingen van het Ambtenaren-reglement, daarbij in aanmerking nemende,
dat Mej.Westra geen gebruik heeft kunnen maken van beroepsrecht.
De Voorzitter zegt nogmaals, dat beroep niet mogelijk is.
De heer Thijssen vraagt of Mej.Westra te dezer zake op dezelfde lijn
staat als een politie-agent, Men dient aan het Ambtenaren-reglement te den
ken, daar gevaar voor een en ander niet uitgesloten is.
De heer Helmus merkt op, dat uit den geheel en gang van zaken weer
blijkt, hoe wenschelijk het is om toch vooral voorzichtig te zijn met het
doen van toezeggingen.
Tenslotte wordt tot benoeming van een vroedvrouw met ingang van 1 Ju
li 1937 overgegaan.
De Voorzitter wijst de heeren Hilhorst en Hom tot stemopnemers aan.
Uitgebracht worden 13 stemmen, waarvan 9 op Mej.A.P.Blok, 2 blanco en
2 van onwaarde, zoodat Mej.A.P.Blok benoemd is.
ARBBIDSBEMIDDELINGSVET(3e afd„no.4713).
Benoeming van een Voorzitter en leden der Commissie van Toezicht op
de gemeentelijke Arbeidsbeurs.
Bij schrijven dd, 11 Mei 1957? no.4713 verzoeken B.en W, uit de aangebo
den lijst van personen een keuze te doen van een Voorzitter en vier leden
der Commissie (2 werkgevers en 2 werknemers).
Allereerst wordt overgegaan tot benoeming van 2 leden-werkgevers.
Benoemd worden als zoodanig de heeren W.v.Asch, Lange Brinkweg 12,
met 10 stemmen en G.G.Hol, P0stweg 20, met 8 stemmen. Voorts verkreeg de
hoor G.H.van den Berg 6 stommen en de heer A.Milder 2 stemmen.
Daarna wordt overgegaan tot de benoeming van 2 leden-werknemers.
Benoemd worden als zoodanig de heeren H.Boersma, Vinkenweg 11, met
12 stemmen en A.G.den Besten, Beetzlaan 18b, met 8 stemmen. De heeren T.
van Leuveren en H.M.Reulen verkregen elk 3 stemmen,
Do Voorzitter stelt nu aan de orde de benoeming van een Voorzitter
der Commissie,
De heer 8troband zegt dat het hem verwonderd heeft, dat de Wethouders
zichzelf