6 October 1957 163e
weg is gevolgd. Spreker dankt de heeren Nooder en Endendijk voor de gevoerde
beraadslagingen, welke hij met zeer veel genoegen heeft aangehoord.
De heer van Breukelen protesteert tegen de beweringen, dat de vijf raads
leden op inspiratie van belanghebbenden een raadsvergadering zouden hebben
aangevraagd. Spreker meent dat van de zijde var. B.en W, voldoende is geble
ken, dat door dat College een fout is gemaakt door niet eerder een voorstel
te doen, als geschied is in de raadsvergadering van 21 September j.1. Er had
veel eerder een dergelijk besluit genomen moeten zijn. Het was ook niet
juist, dat op de agenda van de raadsvergadering van 21 Sept.j.l. geen punt
van behandeling voorkwam, terwijl een behoorlijk schriftelijk voorstel ont
brak. De Raad werd. door een en ander niet behoorlijk ingelicht. De betrokken
raadsleden wenschten dat de zaak tot een goed einde zou worden gebracht, en
dat door belanghebbenden met B.en W. een bespreking zou worden gevoerd.. Spre
ker vraagt of de Voorzitter de toezegging kan doen, dat de belanghebbenden
niet zullen worden getroffen, voorzoover zulks mogelijk is.
De Voorzitter merkt op, dat de heer van Breukelen heeft te kennen gege
ven, dat de 5 raadsleden niet op aandrang van buitenstaanders hebben gehan
deld. Spreker, die d.eze kwestie verder huiten beschouwing laat, zegt dat men
den schijn van dergelijke handelingen moet vermijden en die schijn is in dit
geval naar Sprekers meening niet vermeden. Door de vaststelling van het
raadsbesluit van 21 Sept.j.l. werd geen fout erkend, doch het betrof hier
het herstellen van verkeerde omstandigheden. Genoemd besluit dient gehand
haafd te worden.
De heer van Breukelen meent dat, wanneer de Raad op 21 Sept.j.l. volle
dig met alles op de hoogte was geweest, het in die vergadering genomen be
sluit niet tot stand, gekomen zou zijn.
De Voorzitter, die meent dat het moeilijk is een dergelijke conclusie
te trekken, zegt naar aanleiding van de door den heer van Breukelen gevraag
de toezegging, dat B.en W. zullen trachten een ieder het zijne te geven,
voorzoover zulks mogelijk is.
De heor Nooder wijst er nog op d^L in het request van belanghebbenden
is vermeld, dat zij zich hebben beklaagd bij den Burgemeester, bij B.en WB
en bij verschillende raadsleden, met als gevolg, dat door 5 raadsleden een
raadsvergadering werd aangevraagd. Hieruit blijkt naar Sprekers meening ten
duidelijkste, dat een inspiratie om een raadsvergadering aan te vragen, toch
moet hebben plaats gevonden van de zijde van belanghebbenden. Spreker noemt
den toon van het roquest aanmatigend.
De heer Hilhorst wijst er op, dat van de zijde van de vijf raadsleden
geen voldoende antwoord is gegeven op de vraag, waarom deze raadsvergadering
moest worden gehouden» Do heer Thijssen heeft gezegd, dat de 5 raadsleden
alles goed ovorwogon hebben, doch Spreker is tot de vretenschap gekomen, dat
de hoor Thijssen niet op de hoogte is, en wil spelen als aap, wat heb jo
mooie jongen. De heer Thijssen hooft destijds gezegd, dat do heor van Kloos
ter blij mocht zijn, dat hij nog grond heeft en goen Russische papieren,
welke laatste waardeloos geworden zijn, doch de heor Thijsson hooft blijken
gegeven, dat hij van do zaak niets afwoet. Het gaat in dit geval bij den
hoor Thijsson om personen. Het verleden van dezen hoor echter kennende, zal
Spreker er nu niet meer van zoggen. Sprokor blijft hij zijn in de vorige
vergadering ingenomen standpunt ten aanzien van het toon genomen besluit.
Do Voorzitter zegt dat hij het zeer op prijs zou stellen, indien insinu
aties op personen worden vermeden, voor hot geval men meent die insinuaties
niet nader te moeten toelichten. Meent men dergelijke insinuaties niet te
kunnen toelichten, dan dient men geenerlei opmerking te maken. Spreker doet
bij deze een dringend beroep op do raadsleden om zich stoods ernstig te be
zinnen, alvorens iets dergelijks naar voron te brengen. Men dient zelfs den