14 Februari 193814» voor het achterterrein. Het is onbillijk, dat de prijs van het achterste gedeelte gelijk is aan die van het voorste gedeelte. He gemeente geeft de zen duren grond zoo maar cadeau aan het Rijk. Spreker zegt het voorts vol komen eens te zijn met de zienswijze van Gedeputeerde Staten en het doet Spreker dan ook genoegen, dat Gedeputeerde Staten zich hebben uitgelaten, als in hun brief is vermeld. "He gemeentebegrooting voor 1938 wijst een te kort aan van f-106.000,waarbij nog komt een bedrag van f,12.000,het welk de Inspecteur der ^irecte Belastingen raamt als mindere belastingopbrengst "ne rente van het kapitaal, ontstaan door verkoop van gronden, daalt steeds, I zoodat de inkomsten der gemeente in dalende lijn zijn. Spreker vindt het niet verantwoord, dat op dit oogenblik een uitgaaf van f.50.000,wordt ge daan. Hoor de hooge belastingen in de gemeente zuilen groote panden leeg ko men te staan door vertrek van vele inwoners» Men moet dan ook niet "ja" zeg- I gen op het voorstel van B.en f» In aanmerking nemende de hooge belastingen, I welke de gemeente moet heffen en mede gelet op den enorm hoogen prijs, welke voor dezen grond moet worden betaald, blijft Spreker tegen het voorstel van I B.en W. He heer van den Berg is geschrokken voor de woorden van den heer Thijs- sen, doch Spreker is het niet met den heer Thijssen eens. Spreker zegt dat men juist dit moet probeeren om den toestand gezonder te maken. Spreker meent dat n.1. een voordeel is te verwachten, 2oodat de grond aangekocht dient te worden. Men moet niet alleen naar de uitgaven kijken, maar ook naar de te verwachten inkomsten. T>e heer Hilhorst meent dat het hier een herhaling is van de woorden, welke in de vorige vergadering zijn gesproken. Spreker zegt voorts dat bij de behandeling van het uitbreidingsplan voor den Haad van State van de zij de van Gedeputeerde Staten er op aangedrongen is het plan goed te keuren, omdat anders de Raad van Soest, die zoo lastig is, in het geding zou moeten komen. Spreker brengt dit in verband met den brief van Gedeputeerde Staten, welke thans in behandeling is en waaruit men een andere gedachte jegens den Raad kan concludeeren. Spreker vraagt voorts of reeds een onderzoek is inge steld naar een mogelijke inkrimping van de kring, binnen welke de militairen moeten wonen. Indien die kring kon worden verkleind, dan zou zulks de vesti ging in deze gemeente bevorderen, Tenslotte vraagt Spreker of het niet moge lijk is om den grond aan het Rijk in eeuwigdurende erfpacht uit te geven. Waar gelden over zijn voor belegging, zou men alsdan daaraan een bestemming kunnen geven, gemeente komt dan voor geen grootere lasten te staan. He Voorzitter is Gedeputeerde Staten dankbaar voor de geboden gelegenheid om nog enkele schromelijke misverstanden te weerleggen. Spreker sluit zich wat de zakelijke kant betreft aan bij het betoog van den heer Endendijk, Het verheugt Spreker, dat Gedeputeerde Staten hoogen prijs stellen op de zienswij ze van den Raad, in verband waarmede eerstgenoemd College zijne beslissing nog heeft aangehouden. Spreker vertrouwt dat, wanneer de Raad geen zig-zag- politiek voert, Gedeputeerde Staten het betrokken raadsbesluit misschien nog wel zullen goedkeuren. Spreker vraagt zich vervolgens af waarom de heer van de Ven zijn zienswijze niet in de vorige vergadering naar voren heeft ge bracht. Volgens Spreker veiheugt de heer Thijssen zich al te zeer over de eenstemmigheid tusschen Gedeputeerde Staten en hem. He heer Thijssen heeft echter op het verkeerde paard gewed, daar van "Seelenverwantschaft" tusschen het College van Gedeputeerde Staten en den heer Thijssen geen sprake is. He heer Thijssen heeft met nadruk gesproken over de financieele positie der ge meente en den prijs van den grond, en uit een en ander zou afgeleid kunnen ■worden dat bij Gedeputeerde Staten dezelfde bezwaren bestonden, als bij den heer Thijssen. Hit is echter geenszins het geval, T^e argumentatie van Gede puteerde Staten berust op een geheel andere basis dan die van den heer Thijs- sen.

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1938 | | pagina 28