22 Februari 1958 22» hij de door den heer Ihijssen bedoelde worden heeft gesproken, T>e heer Thijsser zegt dat hij meende dat Wethouder Gasille in dien geest in de vorige vergadering, waarin veel gedebatteerd werd, in de ruimte had gesproken, Wanneer Spreker dat niet goed begrepen heeft, dan wil hij gaarne die woorden terugnemen.» Het eerste feit is echter niet aangeroerd zoodat dit geaccepteerd is» In verband met het gezegde van den Voorzitter om trent Gedeputeerde Staten, wil Spreker opmerken, dat dit College boven den Raad staat. Spreker heeft het volste vertrouwen in de Kroon, waarvan de Raad van State een adviseerend lichaam is. Bedoelde Raad hoort de partijen en brengt daarna advies uit. ^e woorden "dat Soest op de glijbaan is en dat er een wonder moet gebeuren om Soest te redden" zijn niet afkomstig van Spreker, doch - zooals hij reeds gezegd heeft -- van iemand, die gestudeerd heeft. Haar aanleiding van het gezegde van den heer van den Berg wil apreker opmerken, dat hij in de vorige vergadering cijfers genoemd heeft. Er is toen ook gezegd geworden, dat er bij vestiging van eenige hoofdofficieren te Soesterberg geld in het potje zou komen, waardoor de door de gemeente jaarlijks op te brengen kosten gedekt zouden zijn, doch Spreker meent hiertegenover te moeten stellen, dat er tengevolge van een dergelijke vestiging weer verschillende hoogere eischen aan de gemeente zullen worden gesteld, Be meeste officieren hebben gezinnen, en de kinderen zullen bepaalde inrichtingen van onderwijs, die niet in do gemeente Soest zijn, moeten volgen. Be hoer van den Berg moet nu de be grooting 1958 maar eens bostudeeren. Hem zal dan blijken, dat de gemeente groote sommen aan andore gemeenten moet betalen als bijdrage in onderwijskos ten voor kindoren uit onze gemeente, die in andere gemeenten de school bezoe ken. Ongetwijfeld zullen die bedragen stijgen, daar de kinderen dier officie ren hot verlangde onderwijs in onzo gemeente niot kunnen volgen, en dus in naburige gemeenten tor school moeten g^an. Spreker is voor zichzelf van meening. dat de gemeente geen bedrag van f,50.000,kan beschikbaar stollen ten behoe ve van het Rijk. In dit verband wijst Spreker op de nadeelige sloten der ga- moenterekeningen heer van den Berg dankt den heer Thijssen voor diens uiteenzetting, doch naar Sprekers meening heeft de heer Thijssen geen nieuws verteld. "^e heer Endendijk wijst er op, dat het door den heer Thijssen gezegde in flagrante tegenspraak is met het eerder door hem gezegde, heer Thijssen zei n.1. in een vorige vergadering, dat de betrokkenen in een andere gemeente zouden gaan wonen. Alsdan kan zijn argument, dat de gemeente Soest voor de schoolgaande kinderen van het militair personeel aan andere gemeenten een bijdrage in onderwijskosten moet betalen, vervallen. Voorzitter zegt dat de heer Thijssen alleen naar den uitgavenkant ziet. T>e heer Ihijssen houdt geen rekening met het feit, dat bij den bouw van het kazernement vele arbeiders tewerk gesteld kunnen worden, waardoor de koopkracht in deze gemeente met enkele honderdduizenden guldens zal stijgen. Er zal een verdubbeling plaats hebben van het inkomen dier arbeiders. Spreker kan zich niet indenken, dat aan de vestiging van een garnizoen geen belang rijke voordeelen verbonden zuilen zijn, daar er zooveel andere gemeenten zijn, die gaarne een garnizoen willen hebben. "^e heer Hilhorst zegt dat men thans den indruk krijgt dat de gang van zaken wordt bepleit tussdhen den Raad en den heer Thijssen. Spreker heeft groote waardeering voor de wijze, waarop de Voorzitter deze zaak ter h^nd heeft genomen. be Voorzitter ziet in de vestiging van het kazernement een groot voordeel voor de gemeente, Spreker ziet liever dat de gemeente een be drag beschikbaar stelt voor de totstandkoming van een kazernement, dan dat crediet zou worden toegestaan voor de stichting van een brandweercentrale met politiepost enz» te Soesterberg, waartoe de heer Thijssen destijds een voorstel heeft gedaan. Evenmin zou Spreker er voor zijn om crediet toe te staan voor vernieuwing

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1938 | | pagina 44