- 21 januari 1959 - 8.
weet dat de directeur van de bank, zij het niet officieel,
zijn bureau heeft op het ministerie van financiën en dat in
mei 194-0 de bank op de beurs slechts 2 leningen had uitstaan
en thans maar liefst 32, tot een nominaal bedrag van meer dan
200Q0 00.000,-.De onderhandse leningen laat spreker hierbij
nog maar buiten beschouwing, ofschoon deze ook een behoor
lijk bedrag vertegenwoordigen. De door de bank opgenomen
gelden worden verdeeld over de ongeveer duizend gemeenten
in Nederland, wat tot gevolg heeft dat eigenlijk geen enkele
gemeente op behoorlijke wijze haar kapitaalsuitgaven kan
regelen. Ook ten aanzien van het onderhavige agendapunt 14
stelt het college al direct, dat deze geldlening niet
voldoende is om de uitgaven te dekken. Dit heeft in de
afgelopen perioden wel eens geleid tot het financieren van
kapitaalsuitgaven met kasgelden, een politiek die zonder
meer niet is te accepteren. In 1957 is gebleken hoe snel
de rentevoet kan stijgen. Het argument van het ministerie
van financiën dat,als de gemeenten zelfstandig gaan lenen,
het opnemingsvermogen van de kapitaalmarkt niet groot
genoeg is, is een fabeltje, want in 1952 zijn er maar
liefst 127 leningen ad van diverse gemeenten geëmit
teerd met groot succes, en bovendien van gemeenten kleiner
dan Soest. Deze toestand is ook thans weer aanwezig. De
geldmarkt is ruim en de gemeenten kunnen zelfstandig best
op dezelfde voorwaarden lenen als genoemde bank. Het voor
deel is dat elke gemeente direct het volle benodigde bedrag
kan lenen. Juist met ingang van heden is het disconto van
de Nederlandsche Bank weer verlaagd; het bedraagt thans
2 fio.
Op grond van vorenstaande overwegingen verzoekt
spreker het college vla de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten bij de rijksoverheid er op aan te dringen het
rentegamma op te heffen. De inkonsekwente politiek van de
regering, die een rente van 3i° voor het geblokkeerde ge
deelte van de huurverhoging voor de huiseigenaren billijk
vindt en zelf leent tegen 4ifo tegen vrij gunstige voor
waarden, past niet meer in het kader van de liberale finan
ciële politiek, die thans door de financiële autoriteiten
in Europa wordt gevolgd.
De heer D. DB HAaN wijst er op dat het uit zes per
sonen bestaande gezin van Grootveld door de bouw van de
school zijn woning moet verliezen. Spreker vraagt nu of
Grootveld wederom een woning zal krijgen met ruimte er
omheen, zoals hij thans gewend is.
De wethouder ORANJE is het persoonlijk met de kern
van het betoog van de heer de Bruin geheel eens. Het pro
bleem ligt echter enigszins dieper. Behalve met de ruimte
op de geldmarkt moet rekening gehouden worden met de ver
houding tussen besparing en investering, alsmede met de
opvoering van de produktiviteit1¥anneer men deze beide
factoren niet kent, is het moeilijk te beoordelen of het
/in verband mot het-inflatiegevaary verantwoord is een
[goedgekeurd duizendtal gemeenten op de geldmarkt los te laten. Spreker
zou aan het lenen op de vrije markt wel de voorkeur geven,
maar meent op het ogenblik toch - echter met open ogen! --
een afwachtende houding te moeten aannemen.
- De -