-13 april 1960 -
De wethouder VAN ZADELHOFF: Op grond van de gevaren die
zich op dat ogenblik voordeden.
De VOORZITTER zegt dat de schuur bouwvallig was. B&W hebben
de eigenaar aangeschreven bepaalde voorzieningen te treffen. Die zijn aan
gebracht. Misschien is dat niet goed gedaan. Het blijkt dat het verval voort
schrijdt. Wanneer de toestand te gevaarlijk wordt, geeft de gemeente een
lastgeving tot slopen.
De heer BROUWER merkt op dat gemeentewerken eerst aanwij
zingen geeft tot herstel en na enkele maanden zegt: Nu is er niets meer te
herstellen; wanneer het nodig is kunt u een sloopvergunning krijgen.
De wethouder VAN ZADELHOFF: Er is geen aanwijzing tot herstel
geweest. Er is een aanwijzing om een voorziening te treffen omdat de muur
bouwvallig was.
De heer BROUWER zegt dat uit de redactie van de brief van ge
meentewerken blijkt dat de betrokkenen aanwijzingen hebben gekregen van ge
meentewerken met betrekking tot deze herstelwerkzaamheden.
De VOORZITTER zegt dat dit dus in de correspondentie moet
worden nagegaan. Van de heer Pieren heeft hij begrepen dat de toestand niet
zo gevaarlijk is, dat de schuur binnen een maand zal behoeven te worden
gesloopt.
De heer PIEREN: De schuur zal m.i. heus niet binnen een half
jaar in elkaar storten
De heer D. DE HAAN merkt op dat een bedrag van 9.000,--
voor herstel van de schuur is genoemd. Een door de heer Leyenhorst zelf
erbij gehaalde aannemer heeft een begroting gemaakt van 3.000,--. De
oppervlakte van de schuur is in de rapporten gesteld op 175 m2.
Spreker meent dat zij 11 x 14 m is. Zou dit punt ook
in het onderzoek kunnen worden betrokken?
De wethouder VAN ZADELHOFF zegt dat de gemeente met deze
kosten niets heeft te maken. Het verschil in prijs zegt hem overigens niets.
Voor het maken van de tuin van een "kleuterschool te Soesterberg bij voorbeeld
vroeg de ene aannemer 6.700,-- en een andere 3.500,--.
De VOORZITTER zegt dat het college dus voor de volgende vergade
ring de raad inzake de kwestie Leyenhorst een nota zal voorleggen.
RONDVRAAG
Mevrouw MUURLING-Voorthuis vraagtnfhet te Soest usance is dat
bij een hernummering van een straat de bewoners op korte termijn voor een
fait accompli worden gesteld. Dit is namelijk gebeurd op de Heideweg, wat
betreft de nummers 41a tot en met 61. Het is de bedoeling om Esdoornlaan 1
en 3 bij de Heideweg te trekken. De situatie op deze vijfsprong is vrij moeilijk,
Vandaar dat spreekster op verzoek van enige bewoners een week of zes gele
den een schriftelijk verzoek indiende bij gemeentewerken om de straatnaam
aanduiding te veranderen en wel om een twee-arm te plaatsen bij het begin
van de vork, waarop één arm met de aanduiding Esdoornlaan en één met
Heideweg. Op dit schrijven heeft zij nooit antwoord mogen ontvangen, maar
zij vermoedt dat deze affaire hier wel een uitvloeisel van is. Maar bij deze
oplossing is het middel erger dan de kwaal. De panden Esdoornlaan 1 en
3 liggen namelijk al op de afsplitsing en dus is de benaming zeer juist. Wil
echter de gemeente, gezien de verdere bebouwing van de Esdoornlaan voorbij
de Larixlaan, deze panden toch bij de Heideweg trekken, dan is het juister
de desbetreffende bewoners langere tijd te verstrekken, ten einde zelf maat
regelen te treffen. Van de zijde van gemeentewerken kan nu wel de vraag wor
den gesteld, of het dan zulke belangrijke mensen zijn op de Heideweg. Een
feit is echter dat het merendeel van de betrokkenen dusdanig veel relaties
onderhoudt, hetzij van zakelijke hetzij van andere aard, dat een langere in
loopperiode dan tien dagen wel gewenst is. Men denke bij voorbeeld aan al
de bestaande drukwerken enz. In Enschede wordt in een dergelijk geval zo
gehandeld dat de betrokkenen een half jaar of nog langer speling hebben en
- daarna -