- 21 december 1969 -
180.
De heer DIJKSTRA: Zouden wij dit punt nu niet kunnen afhandelen?
Ik ben het bepaald niet eens met de activiteit van gedeputeerde staten in
deze.
De VOORZITTER merkt op dat deze aangelegenheid voor de gemeen
te Soest vele aspecten heeft. Voor Soesterberg liggen deze aspecten weer
anders dan voor Soest. Het is beter dat deze aspecten op schrift naast elkaar
worden gezet en dat dan hierover wordt gediscussieerd. Zou men deze
kwestie thans gaan bespreken, dan krijgt men een ongeordende en on
overzichtelijke discussie.
Vervolgens deelt spreker mede bericht te hebben gekregen dat
de bij de bespreking van de vragen van de heer de Bruin genoemde commis
sie zal worden samengesteld als volgt. De financiële commissie heeft voor
bedoelde commissie aangewezen: mevrouw Polet-Muslermevrouw Muur-
ling-Voorthuis en de heren Elbertse en de Bruin. De door de commissie
openbare werken aangewezen leden zijn: de heren Grift, Hilhorst, Brouwer
en D, de Haan.
Mevrouw MUURLING-Voorthuis: vraagt of haar plaats in deze com
missie mag worden ingenomen door haar fractiegenoot de heer Dijkstra,
hoewel deze geen deel uitmaakt van de financiële commissie of van de
commissie openbare werken.
De VOORZITTER heeft daar geen enkel bezwaar tegen. In plaats
van mevrouw Muurling zal dus de heer Dijkstra van bedoelde commissie
deel uitmaken.
Vervolgens nodigt spreker de leden van deze commissie uit voor
een eerste bijeenkomst samen met het college op dinsdag, 27 december
te 19.15 uur
De heer BROUWER ziet aankomen dat het dan niet mogelijk is om
- zoals de voorzitter blijkt te willen - vóór de raadsvergadering van 13
januari het onderzoek beëindigd te hebben. Wanneer dit inderdaad niet lukt,
kan dan een extra raadsvergadering worden gehouden?
De VOORZITTER zou, zo enigszins mogelijk, het onderzoek toch
vóór de raadsvergadering van 13 januari beëindigu willen hebben. Mocht dit
niet gelukken, dan zal een extra raadsvergadering moeten worden gehouden.
Het is niet mogelijk nog vóór de 27ste bjjeen te komen.
RONDVRAAG
Mevrouw MUURLING-Voorthuis herinnert er aan in de vorige
raadsvergadering te hebben gesproken over de kettinghonden. Heeft het
college daarover zijn gedachten reeds laten gaan? Het is spreekster inmid
dels gebleken, dat de wet de gemeenten vrijlaat wat betreft het opnemen var-
bepalingen dienaangaande in de politieverordening. In de provincie Zeeland
hebben alle gemeenten de -desbetreffende bepalingen in de politieverordening
opgenomen. In de provincie Utrecht is Soest de enige gemeente die dit nog
niet heeft gedaan.
De heer HILHORST: Zijn hier nog kettinghonden?
Mevrouw MUURLING-Voorthuis wijst er op dat er hier nog veertig
kettinghonden zijn. Zij dringt er bij het college op aan in deze spoedig met
een voorstel bij de raad te komen.
De VOORZITTER zal dit punt nagaan, Hij meent dat Soest op dit
punt wel een verordening heeft.
Mevrouw MUURLING-Voorthuis: Staat daarin dat de looplijn van
een kettinghond een minimum lengte van 10 m moet hebben? Wanneer dat
niet het geval is, kan de inspecteur van de dierenbescherming in deze niets
doen. Dat is juist de moeilijkheid.
De heer HILHORST ondersteunt het voorstel van mevrouw Muurling,
De VOORZITTER acht het het beste dat de inspecteur zich eens tot
het gemeentebestuur wendt met een modelverordening. Dan kan worden na
gegaan wat veranderd moet worden.