- 20 december 1961 -
202.
De wethouder VAN ZADELHOFF zegt dat dit eigenlijk de
essentie van zijn betoog is. Daarom heeft hij liever dat de rechter een
uitspraak doet. Gaat de raad immers overstag, dan slaat hij een raar
figuur tegenover diegenen die zo welwillend geweest zijn direct mede
werking te verlenen. Het voornaamste is eigenlijk; het college wil door
een deskundig, onpartijdig iemand laten uitmaken of er sprake is van
waardevermindering of niet.
Mevrouw POLET-Musler merkt op dat gezegd is dat de raad
niet bang moet zijn voor onteigening. Zij is in het geheel niet bang voor
onteigening en vindt persoonlijk dat toen acht jaar geleden de onderhande
lingen doodliepen, burgemeester en wethouders met het voorstel hadden
moeten komen dat nu eerst op 13 januari 1961 is voorgelegd. Op een ge
geven moment houdt men op met praten en zegt men; het is in het alge
meen belang en men zet door.
In januari heeft spreekster een telefoongesprek met de heer
Lubbers gehad. Hij stelde toen dezelfde commissie voor als hij nu in
zijn briefje doet. Zij kreeg toen de indruk dat met de heer Lubbers nog
wel te praten viel en verzocht het college contact met hem op te nemen.
Zij bedoelde vanzelfsprekend contact met de heer Lubbers en niet met de
makelaar. Wanneer men reeds in januari overleg had gepleegd, hadden
burgemeester en wethouders destijds met de idee voor een andere samen
stelling van het college van deskundigen kunnen komen en was de zaak
misschien een half jaar eerder uit de wereld geweest.
Bovendien is het erg onplezierig, dat - wanneer er in de raad op
nader contact wordt aangedrongen - er zo slap gereageerd wordt. Wel is
er een functiewisseling geweest, waardoor veel tijd verloren is gegaan.
Ten slotte heeft spreekster de heer Lubbers maar verzocht het desbe
treffende briefje te schrijven, wat zij niet graag doet, omdat zij van me
ning is, dat het college in eerste instantie de onderhandelingen voert en
niet een raadslid.
De wethouder VAN ZADELHOFF wil niet ontkennen dat de zaak
lang slepende is geweest. Dit was echter niet het enige geval. Het heeft
misschien allemaal wel te lang geduurd, maar er zaten oplossingen in
de lucht en zodoende heeft het college gewacht met een voorstel tot ont
eigening.
Dat de heer Lubbers reeds in januari met zijn voorstel zou zijn
gekomen, begrijpt spreker niet, want op de laatste brief aan de heer
Lubbers, in november geschreven, is nooit een schriftelijk antwoord ge
komen. Wel is er telefonisch op gereageerd, waarbij de directeur van
gemeentewerken de heer Lubbers heeft gevraagd: Kunnen wij hierover
praten? Het antwoord was: Op deze basis is niet te praten, wel kunt u
rustig- een kopje koffie bij mij komen drinken. Hier kwam het verschil
in opvatting: waardevermindering of niet, tot uiting.
Het verbaast spreker dan ook dat het voorstel van de heer
Lubbers reeds in januari zou zijn gedaan. Het heeft het college nl,
nooit bereikt. De heer Lubbers heeft het spreker pas na de in november
door het college gezonden brief persoonlijk voorgesteld en thans bevestigd
door de aan het college gestuurde brief. Hij heeft echter nog nooit ge
hoord van om de tafel gaan zitten en voelt ook niets voor een dergelijk
gesprek met makelaars van beide partijen erbij. Alleen uitgesproken
rechtbankdeskundigen zijn op hun plaats.
Hierna wordt het voorstel, met in achtneming van de door
wethouder van Zadelhoff gegeven nadere formulering, zonder hoofde
lijke stemming aangenomen.
Voorstel tot vaststelling van:
a. het uitbreidingsplan De Oude Tempel;
b. het uitbreidingsplan voor het landelijk gebied.
- 269. -