30 januari 1963
overzicht te hebben van investeringen, die in dit en in de volgende jaren gedaan
zullen moeten worden.
Bij het afdelingsonder zoek heeft sprekers fractie tot haar spijt moe
ten constateren, dat de bij deze begroting overgelegde staat van te verwachten in
vesteringen niet bevredigend was opgemaakt. In de memorie van antwoord staat
nu, dat het college in den vervolge hiermede rekening zal houden. Dat is verheu
gend, Het zou echter nog meer verheugend zijn, indien het college niet op grond
van aandrang uit de raad, maar ook hier uit eigen inzicht en overtuiging tot een
zo goed mogelijke opmaking van een prognose zal overgaan en daarbij zelf vreug
de aan deze arbeid zal beleven.
Er is nooit aan getwijfeld, dat het college wel ergens een plan in
het hoofd heeft, waarnaar het werkt. Maar het college doet de raad tekort, wan
neer het slechts voor een jaar in de begroting die plannen openbaart zonder daar
naast de verdere perspectieven open te leggen. De raad kan dankbaar zijn, en is
ook dankbaar, voor de initiatieven, die het college jaarlijks neemt. Maar voor
wat er wel en ook voor wat er in een reeks van jaren niet tot stand komt, draagt
niet het college, maar draagt de raad de hoogste verantwoordelijkheid. Dat bete
kent dat niet het college, maar de raad de beleidslijn moet vaststellen. De raad
kan dat niet zonder voorlichting en suggesties - zowel financieel-technisch als
bedrijfstechnis ch - van het college. De inpassing van het momenteel mogelijke in
het algemeen wenselijke is een zaak die inzicht eist in deze beide elementen. Wat
het college de raad in de begroting verschaft, is een suggestie van het momen
teel mogelijke, maar het college onthoudt de raad een overzicht van het alge
meen wenselijke. Het college wil de raad de gemeente laten besturen zonder ver
der vooruit te zien dan het lopende jaar. Maar dat is geen besturen
Nu weet spreker heel goed met deze uitspraak een voorstelling van
zaken te geven d e veel te zwart-wit is getekend. Hij wee' heel goed dat het col
lege hem onmiddellijk kan verwijzen bijv. naar de uitbreidingsplannen. Maar dan
vraagt hij het college met hem te willen bedenken, dat uitbreidingsplannen wor
den vastgesteld voor tien jaar. Dan vraagt hij het college met hem te willen be
denken, dat er ook binnen het raam van die uitbreidingsplannen nog beleid te voe
ren valt, dat ook binnen die plannen de grotere of mindere urgentie der uitvoe
ring nog nader moet worden bepaald. Spreker is in zijn aandrang tot het opstel
len van een urgentieschema nog nooit verder gegaan dan enkele jaren, omdat hij
te goed weet, hoe snel veranderde omstandigheden tot veranderd inzicht kunnen
en vaak moeten leiden. Maar dit alles is reden te meer om inzicht te hebben en
te houden in hetgeen de eerstkomende jaren te doen staat en hetgeen daaronder
geen uitstel en hetgeen daaronder wel uitstel gedoogt. Het college licht de raad
daarover voor, maar de raad oordeelt. Daarom behoort die voorlichting zo volle
dig mogelijk te zijn.
De late indiening van de begroting is in Soest niets bijzonders, in
tegendeel. Dat het college zich ditmaal o.a. beroept op de circulaire van de mi
nister van binnenlandse zaken van 12 september 1962, ziet spreker daarom als
een beminnelijk gebaar om die ambtenaren te dekken, die veel meer oorzaak
zijn van het. late gereedkomen van de begroting. Dat is terecht, want deze ge
meente beschikt over een ambtenarencorps, dat wat kundigheid, ijver en plichts
betrachting betreft, veel lof en aller waardering verdient. Maar dat neemt niet
weg dat sprekers fractie de eis blijft stellen, dat zij tijdig hun cijfers zullen in
dienen. Wie dat niet kan, blijft naar haar oordeel onder het niveau van zijn ver
antwoorde lij khe id
Komende tot de woningnood, zegt spreker dat zijn fractie, toen zij
m de aanbiedingsbrief las dat er in 1962 niet meer dan zes woningwetwoningen
waren gereedgekomen, uiteraard wel wist, dat dit de minst gunstige voorstelling
van zaken was. Maar het stond er nu eenmaal in al zijn schokkende narigheid.
Ten einde het college de gelegenheid te geven in alle openbaarheid deze toch wel
enigszins scheef liggende (ofschoon zakelijk niet onware) mededeling wat recht
te zetten, is toen van de zijde van de V. V. D.-fractie om nadere inlichtingen over
dit cijfer gevraagd. Het onmiddellijke resultaat was dat de heer Hilhorst, op de