17 december 1963.
waardevermindering is
De advocaten, die ook het stuk pas hebben ontvangen, hebben nog
geen tijd gehad om te kunnen beoordelen of er reden is om in hoger beroep te gaan.
Spreker vraagt de raad het college te machtigen om in hoger be
roep te gaan, indien uit de nota van de advocaten blijkt dat dit kans op succes
heeft. Hoger beroep moet vóór 25 december plaatshebben
Wanneer de advocaten menen dat de gemeente met succes in be
roep kan gaan, moet zij dit naar het oordeel van het college zeker doen. Dit is
een zo principiële zaak met zo belangrijke consequenties voor de gemeente, dat
ze zo ver mogelijk moet worden uitgevochten.
De heer H1.LHORST neemt natuurlijk aan dat wat de voorzitter
heeft gezegd juist is. Maar spreker heeft inlichtingen gekregen, volgens welke
de gemeente reeds cassatie zou hebben aangevraagd. Daar kan men natuurlijk al
tijd nog onderuit; men kan het morgen weer intrekken.
Toen spreker dat hoorde, is hij toch wel geschrokken. Het staat
vast dat de uitspraak zodanig is, dat de gemeente in het ongelijk is gesteld. Als
de gemeente in cassatie gaat, houdt dat in dat zij niet akkoord gaat met de uit
spraak van de rechtbank. Dan wordt het proces afgewikkeld op de basis van aan
bieding in eerste instantie. Voor spreker staat vast, dat de gemeente het dan
weer zal verliezen en dus ook de hogere proceskosten moet betalen. Hij vraagt
zich af of in het belang van de gemeente niet veel beter kan worden geprobeerd
in onderling overleg alsnog een beter resultaat te bereiken. Het risico dat de ge
meente voor de tweede maal in het ongelijk zal worden gesteld, is zeer groot.
Dan zal zij de kosfer. moeten betalen, die nog aanmerkelijk hoger zullen zijn dan
nu al het geval is
De VOORZITTER merkt op dat de heer Hilhorst een gedachtenfout
maakt, want er Ligt een vonnis. Wanneer de gemeente die grond wil hebben,
moet zij de prijs betalen die de rechtbank heeft bepaald. De heer Lubbers zal dus
niet meer tot onderhandelen bereid zijn; praten is er dus niet meer bij.
De heer HILHORST: ïk bedoel als men van die zijde dus geen cas
satie zou aantekenen, dat ik het van de zijde van de gemeente ook niet zou doen.
De VOORZITTER wil nog eens de twee punten uiteenzetten waar
het hier eigenlijk om gaat. In de eerste plaatsis de rechtbank uitgegaan van de
totale waarde van de grond. Als het terrein bij voorbeeld totaal 500 m2 groot is,
en de waarde van die grond 15. 000- - bedraagt dan is de prijs per m2 30- -
De rechtbank redeneert aldus: Wanneer de gemeente 50 meter nodig heeft, dan
betaalt zij 50 x 30-- - 1 .500,--. Het co 11ege heeft zich op het standpunt ge
steld, dat de prijzen die voor dit soort grond in de gemeente Soest - want daar
moet men het uit afleiden - altijd zijn betaald ƒ5,--, ƒ4,-- en 3,-- zijn ge-
wees t
Het tweede punt betrof de vraag of er al dan niet van waardever
mindering sprake was. Daarin heeft de gemeente gelijk gekregen, want de deskun
digen hebben de rechter van waardevermindering niet kunnen overtuigen. Dat is
dus een lichtpuntje voor de gemeente.
Deze zaak heeft een zeer belangrijk aspect. Als dit in de toekomst
de prijs wordt, die de gemeente voor af te stane gronden voor wegverbeteringen
en -verbredingen moet betalen, dan zullen in de raad heel andere bedragen op
tafel moeten komen dan tot nu toe. De rechtbank heeft op grond van de deskundi
genrapporten gesproken over de gemiddelde prijs voor een heel bouwterrein. De
praktijk is echter totaal anders. Als men aan de achterkant of aan de voorkant
van dit bouwterrein 50 of 100 meter af zou halen, en het vervolgens een aanne
mer te koop zou aanbieden, zou deze er nog 15.000,-- voor betalen, tenzij
men op een punt komt dat bij voorbeeld het voortuintje te klein wordt, maar dan
zou er ook waardevermindering in zitten. Een aannemer of een eigen bouwer
kijkt in het algemeen niet naar de oppervlakte. Hem interesseert die m2-prijs
niets; hij zegt: zoals het daar ligt kan ik er huizen op bouwen, dat is me ƒ10.000,--
15.000,--, 20.000,-- of nog meer waard
- 199 -