12 juni 1963.
terrein staat niet als zodanig op het uitbreidingsplan. In de raad van 30 januari
heeft spreker dit ook opgemerkt. Hij heeft er daarbij op gewezen, dat aan dit
kampeerterrein zelfs heel concrete bezwaren kleven. Het kampeerterrein is
door de raad ook nooit, officieus als zodanig aangewezen. Vóór de oorlog was
er een kampeerterrein achter de waterleiding. Tijdens de oorlog was het kam
peren onmogelijk. Na de oorlog kwamen er aanvragen om te kamperen met
normale tenten. Het terrein achter de waterleiding was hiervoor dermate on
aantrekkelijk geworden, dat een ander terrein moest worden gezocht. Toen is
gelegenheid gegeven op het onderhavige terrein te kamperen. Daarbij is in
eerste instantie alleen gedacht aan trekkers, die hier met een tent één of twee
nachten zouden kamperen. Daarna heeft de huidige situatie zich ontwikkeld. De
gemeente heeft zich daar nooit tegen verzet. Formeel heeft de raad echter
nooit tot het instellen van dit kampeerterrein besloten. Men zou daarom kunnen
zeggen; Dan kan de raad ook niet besluiten dit kampeerterrein op te heffen. De
raad heeft echter indertijd wel een krediet toegestaan voor het aanbrengen van
toiletten op dit kampeerterrein. In zoverre heeft de raad dus heel bewust aan
het in stand houden van dit kampeerterrein meegewerkt. Spreker meent in de
vergadering van 30 januari te hebben gezegd: Het is geen zaak van de raad.
De heer HOM: U heeft zo niet geantwoord. Ik heb toen de vraag
gesteld, of de beslissing in de raad zou komen. Daarop heeft u één woord ge
zegd, namelijk: neen.
De VOORZITTER zegt toen dus de hiervoor geschetste redene
ring te hebben gevolgd. Later heeft hij echter bedacht, dat de raad door het
verlenen van een krediet voor de toiletten aan dit kampeerterrein medewerking
heeft verleend. Daarom vindt hij het thans wel een zaak voor de raad, Hij
heeft in eerste instantie ook gezegd, dat met de raad nog eens overleg zal moe
ten worden gepleegd over de datum, waarop het kampeerterrein definitief dient
te worden gesloten.
Het college stelt zich dus voor als beleidslijn aan te houden, dat
het kampeerterrein moet uitsterven. Er zullen dan geen nieuwe kampeerders op
het terrein worden toegelaten. Te zijner tijd - of dit jaar dan wel over twee jaar
is, weet spreker nog niet - zal men dan de definitieve datum voor het opheffen
van het kamp bepalen. Over die definitieve datum zou spreker dan een besluit
van de raad willen hebben. Hij staat hier dus thans iets anders tegenover dan op
de 30ste januari. Toen stond hij meer op het standpunt, dat B&W het kamperen
daar ter plaatse hadden toegelaten en dus ook dienden te bepalen wanneer het
kampeerterrein zou moeten worden opgeheven.
De heer BERKELBACH VAN DER SPRENKEL bepleit het schrij-
van van een duidelijke en begrijpelijke brief aan betrokkenen.
In de tweede plaats bepleit hij tussen het raadsbesluit tot ophef
fing van het kamp en het effectueren van dat besluit een zodanige tijdsruimte te
laten, dat de betrokkenen ruimschoots gelegenheid krijgen een andere oplossing
te zoeken, hoe moeilijk die ook te vinden zal zijn. Deze mensen moet daarvoor
niet een termijn van één of anderhalf jaar worden gegeven.
De VOORZITTER merkt op dat de betrokkenen, wanneer zij ver
standig zijn, nu al naar een andere kampeerplaats uitkijken. Het wordt namelijk
met de dag moeilijker een ander terrein te vinden.
De heer ORANJE; Het komt er dus op neer, dat de raad van jaar
tot jaar moet beoordelen, welke houding dient te worden aangenomen?
De VOORZITTER: Neen. Als beleidslijn zeggen wij: het kampeer
terrein moet uitsterven. Nieuwe kampeerders zullen er dus niet kunnen komen.
Het terrein zal derhalve steeds minders kampeerders bevatten. En op een ge
geven moment zal de raad besluiten: En nu moet het in dat jaar helemaal uit zijn.
Daarbij zal inderdaad een behoorlijke marge moeten worden aangehouden, gelijk
de heer Berkelbach van der Sprenkel heeft bepleit.
De heer ORANJE: Het is dus niet een kwestie van drie maanden?
De VOORZITTER: Neen. Langzamerhand zal duidelijk worden,
c
c
v
- 82 -