1 5 juli 1964
De "wethouder VAN ZADELHOFF zegt even te hebben aange
haakt bij verkeersoverwegingenSpreker zou evenwel ook enige andere
overwegingen naar voren kunnen brengen.
Tot de laatste wijziging van de Zoneverordening Hinderwet"
konden burgemeester en wethouders niet beletten dat er in welke straat dan
ook een benzinepomp werd opgericht. Juist in verband met de mogelijkheid
dat er bijv. in uitgesproken woonstraten benzinepompen zouden komen te
staan, hebben burgemeester en wethouders deze verordening gewijzigd. Nu
kan men wel vragen of het gemeentebestuur zich het hoofd moet breken over
de vraag of een benzinemaatschappij ergens een pomp nodig heeft, maar
daar gaat het niet om. Het gaat er niet om iemand te belemmeren in zijn be
drijfsvoering; het gaat om de bescherming van de naastliggende eigendom
men. U zult, zo zegt spreker, maar in een goede wijk wonen en er komt bij
uw buurman een benzinepomp in de tuin te staan. Dan daalt niet alleen de
waarde van uw perceel, doch dan wordt het ook nog een stede bouwkundige
kwestie
Bij de bepaling van zijn standpunt met betrekking tot een ont
heffing te dezen moet de raad zich nu eigenlijk in hoofdzaak laten leiden
door de vraag of er op het desbetreffende terrein of perceel een soort van
bedrijfs bes temming (garagebestemming, winkelbestemming e.d.) ligt. Wan
neer dat inderdaad het geval is, zal men de gevraagde ontheffing uiteraard
toestaan. Wanneer zo'n aanvrage tot ontheffing zuiver op een woonwijk be
trekking heeft, zal de raad naar sprekers mening evenwel geen ontheffing
moeten verlenen.
De heer ORANJE meent dat hij nauwelijks behoeft te zeggen
dat hij het geheel eens is met het betoog van de wethouder in tweede instan
tie Omdat mevrouw Muurling in eerste instantie zinspeelde op een maxi
mum aantal benzinepompen dat toelaatbaar zou zijn voor het geheel, heeft
spreker in eerste instantie evenwel gemeend de vinger te moeten opsteken.
Dan zou het gemeentebestuur naar sprekers gevoelen nl. op een terrein
komen dat niet het zijne is
De heer DIJKSTRA meent dat de Wet Economische Mededin
ging in het algemeen nadrukkelijk stelt dat de lagere wetgevers het beginsel
van de economische concurrentie nimmer in het geding mogen brengen.
Daarom kunnen beperkende bepalingen van gemeentewege met betrekking
tot het aantal benzinestations naar zijn mening slechts worden gebaseerd
op technische bezwaren, zoals bouwtechnische, schoonheidstechnische of
verkeerstechnische bezwaren. Wanneer er ergens bijv. al 25 benzinepomp
stations op een kluitje staan, dan kan men het rustig ter beoordeling van
de oliemaatschappijen laten of het economisch verantwoord is er nog een bij
te plaatsen. Die kunnen dat beter bekijken dan het gemeentebestuur. Voor
zover spreker zich herinnert, is er een zeer pertinente regel van de hogere
wetgever die het gemeentebesturen onmogelijk maakt de economische voor
ziening te hanteren als norm.
Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen,
d. N.V. Purfina te 's-Gravenhage voor het oprichten van een benzinesta
tion aan de Rademaker straat 9-
De heer VERHEUS merkt op dat. dit stuk betrekking heeft op
benzinepompen die reeds zijn geplaatst in de Rademaker straatDe betrok
ken maatschappij gaat nu ook aan de overzijde van deze straat, benzinepom
pen exploiteren. Het vorige agendapunt had hierop betrekking en daarin kon
men lezen dat het uit verkeerstechnisch oogpunt aanbevelenswaardig is,
ook aan de noordzijde van de Rademaker straat een benzinestation te creëren.
In dit verband wil spreker opmerken - zonder a priori te stellen dat het
thans aan de orde zijnde besluit niet zou moeten worden genomen - dat het
uit verkeerstechnisch oogpunt eigenlijk onverantwoord is, aan de zuidzijde
van de Rademaker straat nog een benzinestation te vestigen.
- 107 -