18 november 1964. De onderhoudstermijnen zitten nog in de gemeentekas. Spreker meent de heer De Bruin dan ook te kunnen geruststellen. Hieraan wordt van de zijde van de gemeente n.1. alle aandacht besteed. Tot zijn spijt kan spreker op de vraag van de heer De Bruin over een even tueel wijzigen van de ten aanzien van de gereedgekomen woningwetwoningen toegepaste constructie geen concreet antwoord gegeven. Hij neemt aan, dat er wat meer licht is gekomen in de problematiek van deze constructie. Hij wil er overigens op wijzen, dat men nergens in het rapport van het bureau Aronsohn zal lezen, dat deze constructie te veroordelen was. Naar aanlei ding van hetgeen de heer De Bruin in eerste instantie heeft gezegd over het grondprincipe van de woningwetbouw en de minst draagkrachtigenwijst spre ker er op, dat men in dit rapport wél leest, dat het te betreuren is, dat het aanhouden van een veel te lage curveprijs voor de woningwetbouw bepaal de consequenties heeft. Dit heeft men trouwens ook kunnen vernemen van de kant van de minister die met deze zaken belast is. Ook het Katholiek Instituut voor Volkshuisvesting heeft er in zijn jaarver slagen meermalen op gewezen, dat men door het aanhouden van een stringente prijs per m3 voor de woningwetbouw altijd ergens in moeilijkheden komt, het zij voor wat betreft de afwerking, hetzij voor wat betreft de constructie of hoe dan ook. De heer DE BRUIN wijst er op, dat tot twee keer toe in een openbare raads vergadering is verklaard, dat de n.v. Coördinatiebouw heeft beloofd de vol ledige schade te zullen herstellen zonder kosten voor de gemeente, en dat zij die mondelinge toezegging aan de directeur van gemeentewerken gaarne schriftelijk zou willen bevestigen. De heer Van Zadelhoff heeft op een vraag daaromtrent geen antwoord gegeven. Spreker acht dit een dusdanig kardinaal punt, dat hij hierover een zeer duidelijke uitspraak van het college wenst. De heer ORANJE merkt op, dat als de conclusie van mevrouw Polet zou zijn dat voortaan wél - en bij voorbaat - geheimhouding zou moeten worden opge legd ten aanzien van het gesprokene in een besloten vergadering, zijn con clusie zou zijn dat voortaan over onderwerpen als deze geen geheime verga deringen meer zouden moeten worden gehouden. De wethouder VAN ZADELHOFF gelooft dat de heer De Bruin naar de bekende weg vraagt, want hij heeft de notulen van de geheime vergadering goed kunnen lezen. Spreker ziet dus niet in waarom hij terug zou moeten komen op datge ne, wat te voren door hem is gesteld. Het gaat hier alleen om de vraag, of al dan niet alle blaam op de firma Verwelius wordt gelegd. Spreker meent dat er voldoende over de zaak is gesproken en dat nu moet worden afgewacht hoe het verder gaat. Hij kan zich voorstellen dat iemand, die aan de andere kant van de bestuurstafel zit, en geen lid is van een desbetreffende commissie van bijstand, de zaken wat anders ziet als degenen die er wat meer bij betrokken zijn. De raad moet zich op het standpunt stel len - dat geldt ook voor de commissies van bijstand - dat hij meewerkt aan datgene wat door de gemeente op stapel wordt gezet. Als allen aan die kant gaan staan en daarbij iets meer constructief denken in het belang van de gemeente, komt ook het onderhavige geval in een ander licht te staan. In dit verband moet spreker persoonlijk, maar ook namens het college, zijn grote teleurstelling erover uitspreken, dat bij commissievergaderingen, waar in mededelingen worden gedaan over verschillende zaken, de laatste tijd soms maar vier van de tien leden aanwezig zijn. Wat kan het college in dergelijke gevallen dan nog verder doen? Het spijt spreker dit te moeten zeggen. De heer DE BRUIN: Tot die commissie behoor ik niet. De wethouder DE HAAN: Wie de schoen past trekke hem aan. - 185 -

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1964 | | pagina 186