9 december 1964.
De remmingen waaraan het gemeentebestuur wordt onderworpen
en die maken dat men in Soest niet altijd kan doen wat men zou willen
doen, houden niet slechts verband met het feit dat men voor wat be
treft de gewone dienst moeilijkheden heeft. Zij houden ook verband met
het leningsplafond. De leningsbeperking maakt dat bepaalde werken niet
kunnen worden uitgevoerd of dat met bepaalde werken niet geheel de ge
wenste voortgang kan worden gemaakt. Men mag als gemeente maar een be
paalde som per jaar lenen en daarvan is men afhankelijk voor wat be
treft de uitvoering van kapitaalswerkenAlle kapitaalswerken moeten nu
eenmaal worden gefinancierd met langlopend kapitaal. In de gewone dierst
wordt men dus beperkt door de beperktheid van de middelen en in de bui
tengewone dienst (de kapitaalswerken - dat zijn eigenlijk alle werken
die met de groei en de uitbreiding van Soest hebben te maken) wordt men
beperkt door het leningsplafond.
Het leningsplafond drukt veel zwaarder op een gemeente als
Soest, die sterk aan het uitbreiden is, waardoor hier naar verhouding
veel kapitaalswerken moeten worden uitgevoerd, dan op een gemeente die
niet in deze omstandigheid verkeert. Hierbij zij echter meteen opge
merkt, dat men van de kant van gedeputeerde staten hiervoor begrip
heeft. Van die zijde probeert men wat dit betreft de gemeente Soest
zoveel mogelijk tegemoet te komen. Maar het feit blijft, dat het le
ningsplafond er is en dat alle gemeenten daar moeilijkheden mee heb
ben; het feit blijft dat men met deze bestedingsbeperking bepaalde
kapitaalswerken heel beslist wil afremmen. Dat is nu eenmaal de bedoe
ling van de centrale overheid en dat gebeurt dan ook.
Door enerzijds de ontwaardering van het geld en anderzijds
het vrij constant blijven van de gemeentelijke huishouding is het niet
mogelijk de subsidies in verhouding te verhogen. Dit is aan de ene
kant waar - aan de andere kant zitten er in bepaalde activiteiten van
de gemeente toch wel hoge subsidies. Spreker denkt hierbij aan b.v. de
sportstichting, waar nu een heel grote subsidie naar toe gaat ter dek
king van het nadelige saldo op haar begroting. Het gaat dan weliswaar
niet meer om een subsidie aan bepaalde verenigingen in geld uitdruk
baar, maar hiermede is toch wel een heel groot subsidiebedrag gemoeid.
Naar sprekers mening komen de verenigingen op cultureel ge
bied voor wat betreft de subsidiëring het meest achterop. De subsidies
op dit gebied, die in geld worden uitgedrukt, zijn wel eens wat ver
hoogd en hieraan is wel eens wat toegevoegd, doch op dit gebied doet
men het als gemeente - hij is dit met mevrouw Polet eens - nog maar
heel povertjes. Hij gelooft dat men hieraan in de toekomst meer zal
moeten doen. Alleen: dit moet langzamerhand groeien en het moet duide
lijk blijken in welke richting de subsidies moeten gaan. De sector van de
sport heeft men tegenwoordig goed geregeld; op dit gebied heeft men als
het ware een kanaal geschapen waardoor de subsidies lopen. Op het ge
bied van de culturele verenigingen heeft men zo'n kanaal niet; ten aan
zien daarvan wordt individueel gesubsidieerd. Naar aanleiding van het
geen mevrouw Polet heeft opgemerkt over het bedrag van 2.000,-- voor
de aanschaffing van b.v. beeldhouwwerk, zegt spreker dat men er inder
daad aan toe is om eens wat te kopen. Hij zou zich echter ook kunnen
voorstellen dat men dit bedrag van 2.000,-- in een volgende begroting
zou moeten opnemen, aangezien men voor een dergelijk bedrag niet zo
heel erg veel kan doen. Als er uit het desbetreffende fonds maar 2.000,
per jaar komt, vreest hij dat men slechts met zeer grote tussenpozen
iets zal kunnen kopen, of men moet als men eens iets aardigs op het
oog heeft, de raad een aanvullend krediet vragen. Op het ogenblik gaat
het meer om een aanloopfonds; men heeft hiermede iets in kas, zodat men
niet direct met een vrij groot krediet bij de raad behoeft te komen.
- 229 -